Hoofdstuk 10 Polymeren Planning Vandaag Theorie hoofdstuk 10
- Slides: 127
Hoofdstuk 10 Polymeren
Planning • Vandaag: – Theorie hoofdstuk 10 – Huiswerk maken
Hoofdstuk 10 Herhaling: In je bloed zit fibrinogeen, een moleculaire stof die oplosbaar is in water - Hoe kun je aan de formule van een stof zien dat het een moleculaire stof is? - Is fibrinogeen hydrofiel of hydrofoob? - Hoe kun je aan een molecuul zien of deze op kan lossen in water? - Hoe heten de bindingen tussen een oplosbare moleculaire stof en water?
10. 2 van monomeer tot polymeer • Monomeer: grondstof waaruit een polymeer bestaat – Zijn kleine moleculen • Polymeer: een stof die bestaat uit hele lange moleculen – Vaak vast op kamertemperatuur door de vanderwaalsbindingen en H-bruggen die aanwezig zijn
Polymerisatie • Wanneer veel monomeren aan elkaar koppelen krijg je een polymeer • Polymerisatiereactie – Denk aan het rijgen van kralen aan een ketting • Copolymeer: bestaat uit verschillende monomeren • Polymeer: bestaat uit dezelfde monomeren
Polymeren • Synthetische polymeren: – Kunststoffen die in fabrieken worden gemaakt – Bijv: PVC, piepschuim, rubber, nylon • Natuurlijke polymeren: – Komen in de natuur voor – Bijv: eiwitten, cellulose, zetmeel, zijde
Reacties • Polyadditie – Dubbele binding in het monomeer • Polycondensatie – Karakteristieke groepen die met elkaar reageren
Polyadditie • Verlopen niet spontaan – Initiator (stof die de reactie op gang brengt) – Uv-licht • Radicalen – Elke atoombinding bestaat uit 2 elektronen. Onder invloed van uv-licht breekt de binding open. Er ontstaan dan 2 brokstukken die elk een bindingsplaats ter beschikking hebben. Deze zijn erg reactief.
Initiator voorbeeld R-O-O-R Uv-licht zorg voor de breking tussen de O’s R-O·ǀ·O-R (ook wel 2 R-O·) R-O· + R-O· · Enz. R-O-(CH 2 -CH 2)n- O-R · polyetheen
Voorbeelden additiepolymeer
Polymerisatie van etheen H 2 C=CH 2 ~ CH 2 -CH 2 -CH 2 ~ n C 2 H 4 (C 2 H 4)n Etheen polyetheen
Polymerisatie propeen ~ n C 3 H 6 (C 3 H 6)n Propeen Polypropeen ~
Polymerisatie van chlooretheen n C 2 H 3 Cl (C 2 H 3 Cl)n Chlooretheen polychlooretheen (Vinylchloride) (polyvinylchloride, pvc)
Huiswerk • Maak opdracht 2 t/m 14 Blz 125 • Niet maken opdracht 4, 9 c, 9 d, • Opdracht 5 extra informatie:
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken 2. a. Een monomeer is de grondstof waaruit een polymeer kan worden gemaakt b. Een polymeer is een stof die bestaat uit hele lange moleculen c. Een copolymeer is een polymeer dat is ontstaan uit verschillende monomeren d. Een polymerisatiereactie is een reactie waarbij monomeren met elkaar reageren tot een polymeer
3. 5. 6. a. Polyetheen, pvc, piepschuim b. Eiwitten, zijde, natuurlijk rubber c. Polyadditie en polycondensatie a. Er zitten veel OH groepen in cellulose. Deze kunnen H-bruggen vormen. b. Cellulose-OH + HO-C-R Cellulose-O-C-R +H 2 O c. De stof is hydrofoob geworden nu alle OH groepen zijn veresterd a. Een reactie waarbij een dubbele binding tussen 2 C atomen reageert als monomeer
6. b. een dubbele binding c. initiator en UV-licht d. poly en dan de naam van het monomeer e. 7. a. Poly 2 -penteen b. poly-1, 2 -difluor-1 -propeen c. poly-2 -chloor-2 -buteen a. de zwaan dient als initiator b. de mensen achter de zwaan zijn allemaal verschillend 8.
9. a. b. CH 2 -CH 2 -CH 2 10. a. b. Reactievergelijking 2 -buteen c. n C 4 H 8 (C 4 H 8)n d. poly-2 -buteen 11. 1. 2. 3. 12. a. b. reactievergelijking c. aan beide kanten van de dubbele bindingen
13. a. Hoe meer initiator aanwezig is, hoe meer polymeermoleculen er gevormd worden b. omdat de ketens uit verschillende lengtes bestaan 14. a. dichtheid lager, minder moleculen dus afstand groter b. hogere dichtheid, moleculen dichter op elkaar, sterkere vanderwaalskrachten, meer warmte nodig om ze te verbreken
10. 2 polycondensatie • 2 verschillende reacties: – Polycondensatie met 1 monomeer – Polycondensatie met meer monomeren • copolymeer • Groepen die met elkaar kunnen reageren: – Zuur en Alcohol – Zuur en amine
Polycondensatie met 1 monomeer • Vorming van een polyamide d. m. v. een aminozuur: • Amidebinding:
• Reactievergelijking: • Naam: polyaminoethaanzuur
Vorming van polyester • D. m. v. een molecuul met een zuur en een alcohol groep • Reactievergelijking: • Naam: poly-hydroxy-ethaan-zuur
Polycondensatie met 2 monomeren Polyester vorming met 2 monomeren Reactievergelijking:
Vorming van polyamide • Beginstoffen: • Reactievergelijking:
Huiswerk • Maak opdracht 15 t/m 19
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken 15. a. Een polycondensatiereactie is een reactie waarbij kleine moleculen waarin karakteristieke groepen voorkomen, met elkaar reageren onder afsplitsen van een klein molecuul zoals water b. zuurgroep en alcoholgroep c. zuurgroep en aminegroep d. beide een amide/peptide binding polyamide heeft twee monomeren en een polypeptide gebruikt aminozuren als monomeer
16. a. b. c. d.
17. 18. c. in beide gevallen zijn het copolymeren want beide hebben 2 verschillende beginstoffen
19. a. b. c. d. 1 polyadditie 2, 3 en 4 zijn polycondensatie 1, 2 en 4 zijn geen copolymeer 3. copolymeer
Herhaling naamgeving
Alkanen (C H ) n • Eerste 10 alkanen zijn: 2 n+2
Naamgeving alkanen 1. Wat is je hoofdketen? Grootste aaneengesloten reeks van C. 2. Vanaf welke kant moet je nummeren Begin met nummeren het dichts bij de vertakking. 3. Benoem de zijgroepen op alfabetische volgorde Komt deze zijgroep vaker voor dan geef je dat aan met het griekse telwoord. (di, tri, tetra, penta, hexa) 4. Geef de naam van de hoofdketen.
Naamgeving alkanen Zijgroepen:
Naamgeving alkenen 1. Wat is je hoofdketen? Grootste aaneengesloten reeks van C. 2. Vanaf welke kant moet je nummeren Begin met nummeren het dichts bij de dubbele binding. 3. Benoem de zijgroepen op alfabetische volgorde Zijgroepen worden hetzelfde weergegeven als bij alkanen. 4. Geef de naam van de hoofdketen - In plaats van –aan eindigt je stamnaam nu op -een - Alkenen met een 2 dubbele bindingen krijgen de uitgang: –dieen - Geef aan op welk C-atoom de dubbele binding zit dmv een nummer.
Halogeenalkanen • Naamgeving 1. Nummer de keten aan de kant met de karakteristieke groep. 2. Geef aan op welk c-atoom de karakteristieke groep zit. 3. Geef de naam van de karakteristieke groep.
Naamgeving – Nummer de koolstofketen. Begin aan de kant waar de karakteristieke groep het dichts bij zit. – Geef de naam aan de langste keten en voeg – ol toe. – Geef aan met een nummer op welk C-atoom de OH-groep zit. – Bij twee OH-groepen geef je dat aan door het griekse telwoord (-diol)
Alkaanzuren • Naamgeving 1. Nummer de langste keten vanuit de karakteristieke groep. 2. Noem de stam hetzelfde als bij de alkanen en zet achter de stamnaam –zuur. Bij meerdere zuurgroepen gebruik je het Griekse telwoord 3. Plaats voor de naam de eventuele zijgroepen.
Aminen • Naamgeving 1. Nummer de langste keten vanaf de karakteristieke groep. 2. Geef aan met een nummer op welk C-atoom de karakteristieke groep zit. 3. Geef de naam aan de langste keten nu met de uitgang –amine. Komt naast de NH 2 -groep een COOH-groep voor dan eindigt de naam met –zuur. De NH 2 -groep krijgt de naam amino.
Naamgeving 1. Begin met de alkylgroep uit de alcohol 2. Daarachter komt de naam van de zuurrest eindigend op –noaat Ethyl ethanoaat
Volgorde • • Eerst zuur Dan ester Dan alcohol Dan amine Dan alkenen Dan halogenen Dan alkanen
Huiswerk • Maak het uitgedeelde blaadje
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken • Naamgeving stoffen
10. 3 synthetische polymeren • Alle kunststoffen zoals: – Vliegtuigen, – Auto’s – Matrassen – Weggooibestek – Frisdrankflessen – Kleding – Lijmen – vloerbedekking
Eigenschappen kunststoffen • • • Licht Sterk Kunnen niet roesten Weinig onderhoud Gaan lang mee Allerlei vormen en kleuren
Synthetische polymeren • Worden vaak gemaakt uit aardolie – Dit is niet duurzaam – Tegenwoordig proberen ze “groene” polymeren te maken
Onderverdeling • Op basis van gedrag bij verwarmen: (dit komt door verschillen in structuur) – Thermoplasten – Thermoharders – Elastomeren
Thermoplasten • Kunststoffen die zacht of vloeibaar worden bij verwarmen • Als je ze uitrekt komen ze niet terug in de oorspronkelijke vorm • Bijvoorbeeld: plastic zakje • Structuur is zoals spaghetti draden – Los van elkaar en door elkaar
• Structuur zijn lange draden die door elkaar zitten en niet vast aan elkaar • Worden bijeen gehouden door vanderwaalsbindingen • Verwekingspunt: temperatuur waarbij een kunststof zacht wordt. – Hoe sterker de bindingen hoe hoger het verwekingspunt (H-bruggen)
Thermoharders • • • Kunststoffen die niet zacht worden 2 componenten die samen uitharden Vele dwarsbindingen (crosslinks) Echte atoombindingen!! Zit stevig in elkaar Bij temperatuurverhoging geen beweging ze hebben dus geen verwekingspunt • Bij langdurig verhitten breken de dwarsbindingen de stof ontleedt!
Elastomeren • Op kamertemperatuur flexibel • Na uitrekken weer terug in oorspronkelijke vorm • Allerlei soorten rubber • Structuur: een netwerk van onderling verbonden polymeermoleculen maar minder crosslinks als een thermoharder • Polymeermoleculen liggen gekronkeld zodat er rek in zit • Voorbeeld: elastiekje
• 70% van alle kunststoffen valt onder thermoplasten • De rest zijn thermoharders en elastomeren
Eigenschappen van een kunststof • Weekmakers – Maken stugge kunststoffen soepeler – Tussen de moleculen – Afstand wordt daardoor groter tussen moleculen – Flessen • Blaasmiddelen – Zorgen voor kleine dichtheid – Dampbellen zorgen voor luchtige structuur – Piepschuim
Eigenschappen van een kunststof • Kleurstoffen – Kleur vermengt zich met de moleculen – Kleur kan dus niet slijten • Vulstoffen en harders – Sterker en harder maken – Vulstof is roet bij autobanden – Harder is een stof die zorgt voor meer crosslinks • Vaak zwavel (zwavelbruggen, vulkaniseren)
Eigenschappen van een kunststof • Uv-absorptiemiddelen – In polymeren vaak nog dubbele bindingen of crosslinks – Deze kunnen reageren met uv-stralen – Hierdoor wordt kunststof bros, minder stevig – Zetten uv-licht om in warmte • Vezels – Sterker maken – Bijvoorbeeld glasvezel toevoegen bij scheepsbouw of koolstofvezels bij vliegtuigen
Huiswerk • Maak opdracht 20 t/m 29 • Niet maken: 27 d, 28, 29 b, c, d
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken 20. a. alle kunststoffen zijn synthetische polymeren b. plastic, polyesters en polyamiden 21. a. verwarmen, thermoplast wordt vloeibaar en zacht een thermoharder niet b. thermoplast heeft lange moleculen die niet aan elkaar vast zitten Een thermoharder heeft cross-links
21. c. Overeenkomst: netwerk van polymeermoleculen die door cross-links is verbonden. Verschil: elastomeer heeft minder cross-links d. De moleculen liggen gekronkeld. Hierdoor heb je rek 22. a. b. polycondensatiereactie c. d. polyadditiereactie e.
23. a. b. Na+(aq) + OH- (aq) c. R-COOH(aq)+ OH-(aq) R-COO- (aq) + H 2 O (l) d.
24. Weekmakers: maakt kunststof soepel blaasmiddelen: kleine dichtheid kleurstoffen: blijvende kleuring vulstoffen en harders: sterker en harder UV- absorptiemiddelen: cross-links blijven in stand vezels: sterker 25. a. composiet b. zorgen voor cross-links of dwarsbindingen c. thermoharder
26. a. er ontstaan dampbellen. b. hoe meer blaasmiddel, hoe meer bellen, hoe kleiner de dichtheid c. toevoegen van een harder 27. a. aanbrengen van cross-links door middel van zwavel b. door zwavelbruggen wordt rubber minder flexibel en gaat meer op een thermoharder lijken c. de hoeveelheid zwavelbruggen e. endotherm (ontleding door UV f. ontledingsproces verloopt minder snel
29. a. de weekmaker gaat tussen de moleculen zitten waardoor de afstand tussen de moleculen groter wordt.
Verwerking van kunststof • Thermoplasten en thermoharders gedragen zich anders • Dus ook verschil in verwerking
Verwerking van thermoplasten • Worden gemaakt in de vorm van korrels of poeders • Bijv: margarinekuipje of vuilniszak • Belangrijkste techniek: Spuitgieten • Korrels worden verwarmd tot ze zeer zacht of vloeibaar zijn • Dan geperst in een mal
Verwerking van thermoplasten • • Extruderen Bijvoorbeeld: folies of plastic zakken Korrels worden verhit Zacht kunststof wordt door nauwe opening naar buiten geperst
Verwerking van thermoharder • • • Monomeren worden in mal gedaan Meestal harder toegevoegd Mal op hoge temperatuur brengen Polymerisatie vindt plaats Cross-links worden gevormd Er ontstaat een hard product • Meestal hoge druk nodig
kunststofafval • Groot probleem – Bacteriën kunnen ze niet verwerken – Verbranden geeft schadelijke stoffen • 2 oplossingen – Recycling – Biologisch afbreekbaar plastic
Recycling • Plastic apart inzamelen • Sorteren, wassen, vermalen • Korrels worden verwerkt door gespecialiseerde bedrijven • Bijv: visvlonders • Vaak glasvezel en uv-absorptiemiddelen toegevoegd • Maakt ze sterker en weerbestendig
Biologisch afbreekbaar plastic • Ook wel bioplastics • Veel onderzoek naar • Deze kunststoffen kunnen wel afgebroken worden – Compost – Bacteriën uit de natuur
Huiswerk • Maak opdracht 30 t/m 34
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken 30. a. spuitgieten en extruderen b. thermoplastkorrel worden verwarmd tot ze zacht of vloeibaar zijn 31. a. monomeren worden in mal gestopt, vaak in aanwezigheid van harder. Mal wordt verhit waarbij polymerisatie plaats vindt b. Thermoharders worden niet zacht als je ze verwarmt
32. a. Verwekingspunt is de temperatuur waarbij een thermoplastisch kunststof zacht wordt b. als het verwekingspunt laag is zijn de bindingen niet sterk. Stof kan gaan smelten c. hoe groter de massa, des te sterker de vanderwaalskracht des te hoger het verwekingspunt 33. a. Thermoplast: 1, 2, 4 Thermoharder: 3 b. molecuul 2 heeft OH groepen dus Hbruggen dus hoger verwekingspunt
33. c. 1 en 2 polyadditie er moet een dubbele binding aanwezig zijn geweest 3 en 4 polycondensatie bij 3 is het monomeer stof 2 bij 4 is een estergroep aanwezig d. 1, 2 en 3 zijn geen copolymeren (maar 1 monomeer), stof 4 is een copolymeer (meerdere monomeren) e.
34. a. veel zwerfafval, verbranding schadelijke stoffen b. plastics recyclen en bioplastics gebruiken c. biologisch afbreekbaar
Natuurlijke polymeren • Alle polymeren die worden gemaakt in een levend organisme – Plantaardig of dierlijk • Polypeptiden – Ontstaan uit het monomeer aminozuren – Deze bestaan uit? ? ?
• Koppelingsplaats: peptide binding • Door polycondensatie • R = restgroep (kan H zijn maar ook meer)
Natuurlijke aminozuren • Er zijn 20 verschillende aminozuren • 11 aminozuren kan ons lichaam zelf maken • 9 krijgen we binnen door voedsel • Essentiële aminozuren • Volgorde bepaalt welke polypeptide
Voorbeelden van eiwitten
Functies van eiwitten • Bouwstof – Noemen we: Structuureiwit – Bijv. haren, huid, tanden en nagels • Enzym – Noemen we: biokatalysator – Zeer specifiek (maar 1 reactie) • Temperatuuroptimum en p. H-optimum – Wanneer enzym het beste werkt • Energievoorziening • Vervoer van stoffen
Huiswerk • Maak opdracht 36 t/m 41 • Niet maken 38 b, 40, 41 c
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken 36. a. b. aminozuren c. de volgorde van aminozuren in een polypeptidebinding d. De vorming van H-bruggen en S-bruggen e. bouwstoffen, enzymen, energievoorziening en vervoer van stoffen
36. f. werking is specifiek g. de p. H waarbij het enzym optimaal werkt 37. 38. a. er is een klein verschil in de volgorde van de aminozuren
39. a. een faseverandering kun je terug draaien b. de H-bruggen en S-bruggen c. lichaamstemperatuur dus 37 graden d. dan denatureert het eiwitgedeelte van het enzym. De structuur gaat dus verloren 41. a. eiwitten die het lichaam zelf niet kan maken. Ze moeten dus in je voeding zitten b. Val, Leu, Ile Thr, Met, Phe, Trp, His, Lys
Koolhydraten • Structuur bevat alleen C, H en O atomen • Ook wel sachariden genoemd – Monosacharide (glucose) – Disacharide (lactose) – Polysacharide (zetmeel)
Zetmeel • Polysacharide dat bestaat uit glucose moleculen • Gemaakt door polycondensatie • Door veel OH bindingen kunnen veel cross -links ontstaan. – glycogeen
Functies koolhydraten Zetmeel: • Maakt lichaam niet zelf aan • Energieproductie – Door afbraak zetmeel naar glucose Glycogeen • Maakt lichaam zelf aan • Opgeslagen in lever en spierweefsel • Energiebuffer
Cellulose: • Komt het meest voor op aarde • Bouwstof van celwanden van planten en bomen • Mensen kunnen het niet verteren • Koeien wel – (bacteriën in darmen)
Huiswerk • Opdracht 43 t/m 46 a t/m e • 45 alleen b
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken 43. a. Monosacharide: glucose en fructose Disacharide: lactose en sacharose polysacharide: cellulose en zetmeel b. fotosynthese 6 CO 2 + 6 H 2 O C 6 H 12 O 6 + 6 O 2 c. energievoorziening d. energiebuffer e. bouwstof voor celwanden in planten en bomen
44. a. - wassen en in stukken snijden - met water koken en extraheren - filtratie - filtraat indampen b. koken en indampen c. suikermoleculen zijn kleiner en hebben meer OH groepen voor H-bruggen 45. b. (C 6 H 10 O 5)n + n. H 2 O n. C 6 H 12 O 6
46 a. b. c. C 6 H 12 O 6 2 C 3 H 6 O 3 d. zouten e. Ca 2+, PO 43 -, CO 32 -
10. 5 Je lichaam is een reactievat • Functie van voedsel – Eiwitten – Vetten – Koolhydraten – Mineralen – Vitamines
Eiwitten • Dierlijk – Voornamelijk in vlees, vis en zuivelproducten – Bevatten voldoende essentiële aminozuren • Plantaardig – Voornamelijk in brood, graanproducten, peulvruchten – Hangt af van product of er voldoende essentiële aminozuren in zitten
Eiwitten • Hydrolyse – Tijdens spijsvertering – Hierdoor ontstaan aminozuren – Deze worden gebruikt voor nieuwe eiwitten
Eiwitten • Worden omgezet in glucose wanneer je: – te weinig hebt gegeten – Te weinig koolhydraten binnen krijgt – Te veel eiwitten binnen krijgt • Te veel aminozuren in je lichaam – Afgebroken in lever – Hier ontstaat ureum – Via nieren afgevoerd in urine
Koolhydraten • Krijg je binnen door bijvoorbeeld: – Brood – Aardappelen – Pasta – Rijst • In vorm van: – Glucose – Zetmeel – Sacharose
Koolhydraten • Hydrolyse bij sacharose en zetmeel • Hierbij reageert sacharose of zetmeel met water waarbij glucose ontstaat • Glucose wordt opgenomen in lichaam – Eerst dunne darm – Dan in het bloed – Deel naar lichaamscellen voor verbranding • Energievoorziening – Deel reageert tot glycogeen • Opgeslagen in lever en spierweefsel
• Glycogeen kan weer gehydrolyseerd worden tot glucose waarna deze weer naar cellen gebracht kan worden voor verbranding
Vetten • Tri-esters van glycerol en vetzuren • Dierlijke vetten – Boter, vlees, zuivelproducten – Verzadigd • Plantaardige vetten – Noten, zonnebloemolie – Onverzadigd
Vetten • Door hydrolyse ontstaan vetzuren en glycerol • Vetzuren (vooral onverzadigde) worden gebruikt voor bouw van lichaamscellen • Onverzadigde vetten verlagen cholesterol • Onverzadigde vetzuren worden ook essentiële vetzuren genoemd – Lichaam kan deze niet zelf aanmaken
Te veel vet • Worden in het lichaam opgeslagen als reservebrandstof • Als er geen glucose meer is voor energievoorziening, wordt deze vetvoorraad aangesproken en verbrand
Mineralen • Stoffen waarin de volgende atomen voorkomen: – Kobalt – Calcium – Ijzer – Zwavel – Fosfor - Fluor - Seleen - Jood - Natrium - Kalium
Mineralen • Worden omgebouwd tot allerlei enzymen – Bijv ijzer is nodig voor vorming hemoglobine – Calcium voor botten en tanden • Hoeveelheid is wisselend – Mineralen die je weinig nodig hebt noemen we sporenelementen
Vitamines • Koolstofverbindingen • Lichaam kan ze niet of nauwelijks maken • Versterken de werking van sommige enzymen • Natuurlijk of synthetisch • Erg gevoelig voor invloeden van buitenaf – p. H verandering – Verhitten – Oplossend vermogen – Licht en lucht
Water • Per dag 2, 5 liter nodig • 1 liter zit in voedsel • Beginstof voor alle hydrolyse reacties in je lichaam • Transport • Warmte afvoer
Huiswerk • Opdracht 47 t/m 50 a en 51 b
Polymeren
Planning • Huiswerk nakijken • Theorie • Huiswerk maken
Huiswerk nakijken 47. a. b. Eiwitten (structuureiwitten), vetten (bouw van lichaamscellen), koolhydraten (energievoorziening), mineralen (enzymen) en vitamines (versterken de werking van enzymen) water (hydrolysereacties, transport) c. vetzuren uit je voedsel omdat het lichaam deze niet kan maken d. atoomsoorten die je in hele kleine hoeveelheden nodig hebt
48. a. Cellulose b. dan worden onvoldoende voedingsstoffen opgenomen in je lichaam 49. a. een of meerdere dubbele bindingen b. broomwater. Dan verdwijnt de bruine kleur door de additie van broom c.
50. a. Vitamine a is hydrofoob (weinig tot geen OH groepen) daarom lost het op in vet. Vitamine C is hydrofiel (veel OH groepen) daarom lost het op in water 51. a. b. molecuulrooster
Herhaling
- Theorie planning
- Ik denk aan je vandaag
- Wat gaan we doen vandaag
- Ik denk aan je vandaag
- Jezus geneest vandaag
- Surface grinding attachment
- Speciale dag vandaag
- Fijne dag vandaag
- Arbo vandaag
- Aardrijkskunde hoofdstuk 2 havo 4
- Samenvatting bespiegeling hoofdstuk 9 massacultuur
- Exploitatiebegroting betekenis
- Handig tellen
- Hoofdstuk in een opera
- Energie symbool
- Wiskunde 3 havo
- Hoofdstuk 3
- De belofte van pisa samenvatting per hoofdstuk
- Noughts and crosses chapter 6 summary
- Dominotheorie voor ongevallen
- Ronald westra
- Theorie des graphe
- Joop berding
- Nieke 10 ziele
- Kognitive theorie beck
- Rationalitt
- Biographie virginia henderson
- Theorie du big bang
- Polyvagal theorie
- Synoptischer befund
- Theorie mittlerer reichweite
- Kognitive theorie beck
- Wat betekend motivatie
- Théorie de rankine
- Vesslina
- Spf theorie
- Henri fayol
- Sdt theorie
- Sozialpsychologie themen
- Théorie néoclassique
- Present simple o
- Cycle de vie modigliani
- Théorie des attentes de vroom
- Sampc model
- Théorie bicellulaire
- Theorie van perrow
- Wachtrijtheorie
- Theorie capital asset pricing model
- Theorie
- Act-theorie beispiel
- Les limites de l'école des relations humaines pdf
- Theorie de nash
- La théorie x et y
- Nancy roper théorie
- Dreieckstheorie der liebe nach sternberg (1986)
- Xy theorie
- Min max theorem
- Gestalt théorie
- Théorie de vroom motivation
- Dynamische driehoek theorie
- Théorie de l'agence
- Set point theorie
- équilibre de nash
- Keynesianismus
- Theorie der wirtschaftlichen entwicklung
- Snaar theorie
- Werkwoordspelling schema
- Théorie de skopos
- Segelflug theorie
- Exogenistische theorie
- La théorie du polysystème
- Begeleidingsmethoden ouderenzorg
- La théorie du grand homme leadership
- ش4ا
- Dft dichte funktional theorie
- Gelegenheidstheorie
- 6 postulats de la théorie particulaire
- Théorie de l'action planifiée
- Théorie quantitative de la monnaie
- La théorie de l'apprentissage social
- Jeux jeuxnjeux
- Apprentissage maslow
- Short term planning and long term planning
- Examples of aggregate planning
- Scenario planning workforce planning
- Language policy and planning ppt
- N planning
- Aggregate planning is capacity planning for
- Strategic planning vs tactical planning
- Aggregate planning is capacity planning for
- Planning balance sheet in urban planning
- Dairy plant management
- Menu types
- Aacu stock price
- Imc planning process
- Software project management lectures
- Tt planning
- Contingent crop planning
- Events management team structure
- Masters in infrastructure planning and management
- Dvhs academic planning
- College planning source
- Pierce energy planning
- Cayenta cis
- Sii il cambiamento che vuoi vedere nel mondo
- Palo alto planning
- Manpower planning process
- Pcmm training
- Joint capability areas
- Hyperion strategic finance vs hyperion planning
- Incident managers begin planning for the demobilization
- Account planning
- Floor planning concept in vlsi ppt
- Ercot
- Operational plan examples
- Joint space vs cartesian space
- Importance of project planning
- Financial planning and forecasting
- Enterprise research planning
- Example of learning objectives
- Ubd stage 3 examples
- Planning for classroom test
- Wbs human resource management
- Advanced planning command center
- Multi channel retailing ppt
- Ai planning applications
- Master planning parameters ax 2012
- What are some characteristics of a wise money manager