Werkwoordspelling Alleen wat je moet weten Uitleg werkwoordspelling

  • Slides: 23
Download presentation
Werkwoordspelling Alleen wat je moet weten!

Werkwoordspelling Alleen wat je moet weten!

Uitleg werkwoordspelling DEEL I De tijden DEEL II De spelregels

Uitleg werkwoordspelling DEEL I De tijden DEEL II De spelregels

Wat gaat er mis bij het spellen? l l l Je raakt in de

Wat gaat er mis bij het spellen? l l l Je raakt in de war door overbodige informatie. Je weet niet in welke tijd een zin staat. Je past daarom een taalregel toe op de verkeerde tijd. Je hebt moeite met het vinden van de stam. Je werkt gehaast.

DEEL I: de tijden l Tegenwoordige tijd. l Verleden tijd. l Voltooide tegenwoordige tijd.

DEEL I: de tijden l Tegenwoordige tijd. l Verleden tijd. l Voltooide tegenwoordige tijd. l Voltooid verleden tijd.

Waar moet je op letten? l Het aantal werkwoorden in de zin. l De

Waar moet je op letten? l Het aantal werkwoorden in de zin. l De tijd waarin de persoonsvorm staat.

Het aantal werkwoorden in de zin Mijn broer houdt van vogels. Daar is mijn

Het aantal werkwoorden in de zin Mijn broer houdt van vogels. Daar is mijn oom ooit op vakantie geweest. Het heeft zo moeten zijn. . .

De tijd waarin de persoonsvorm staat Van mijn zus krijg ik een cadeautje. Van

De tijd waarin de persoonsvorm staat Van mijn zus krijg ik een cadeautje. Van mijn zus kreeg ik een cadeautje. Mijn zus heeft mij een cadeautje gegeven. Mijn zus had mij een cadeautje gegeven. Hij weet niet dat Peter de ring vergeten is. Hij wist niet dat Peter de ring vergeten was.

Tegenwoordige tijd Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. Het gebeurt

Tegenwoordige tijd Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in de tegenwoordige tijd. Het gebeurt nu en het is nu bezig! Mijn vader verft het tuinhek lichtgroen. Pietje huilt, maar Liesje slaapt.

Verleden tijd Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in de verleden tijd. Het gebeurde

Verleden tijd Hiermee wordt bedoeld: de persoonsvorm staat in de verleden tijd. Het gebeurde eerder dan nu; het is al gebeurd! Mijn vader verfde het tuinhek lichtgroen. Pietje huilde, maar Liesje sliep.

Voltooide tijd (1) Hiermee wordt bedoeld: je hebt in de zin met meer dan

Voltooide tijd (1) Hiermee wordt bedoeld: je hebt in de zin met meer dan één werkwoord te maken. Dus: zijn/worden/hebben + voltooid deelwoord Mijn vader heeft het tuinhek lichtgroen geverfd. Pietje heeft gehuild, maar Liesje heeft geslapen.

Voltooide tijd (2) Er zijn twee soorten voltooide tijd: De voltooid tegenwoordige tijd. De

Voltooide tijd (2) Er zijn twee soorten voltooide tijd: De voltooid tegenwoordige tijd. De voltooid verleden tijd.

Voltooid tegenwoordige tijd Voltooid = er staat een voltooid deelwoord in de zin Tegenwoordige

Voltooid tegenwoordige tijd Voltooid = er staat een voltooid deelwoord in de zin Tegenwoordige tijd = zijn/worden/hebben in teg. tijd Dinsdag ben ik naar Gouda gegaan. De speeltuin heeft nieuwe schommels gekregen.

Voltooid verleden tijd Voltooid = er staat een voltooid deelwoord in de zin Verleden

Voltooid verleden tijd Voltooid = er staat een voltooid deelwoord in de zin Verleden tijd = zijn/worden/hebben in verleden tijd Dinsdag was ik naar Gouda gegaan. De speeltuin had nieuwe schommels gekregen.

Einde DEEL I

Einde DEEL I

DEEL II: de spelregels l Ik-vorm + t Tegenwoordige tijd. Voltooid tegenwoordige tijd. De

DEEL II: de spelregels l Ik-vorm + t Tegenwoordige tijd. Voltooid tegenwoordige tijd. De man verandert zijn kledingstijl. De kledingstijl van de man wordt veranderd.

DEEL II: De spelregels l 't Kofschip Verleden tijd. Voltooid verleden tijd. Voltooid tegenwoordige

DEEL II: De spelregels l 't Kofschip Verleden tijd. Voltooid verleden tijd. Voltooid tegenwoordige tijd. De man veranderde zijn kledingstijl. De kledingstijl van de man werd veranderd.

Hoe werkt Ik-vorm + t? l De persoonsvorm wil je in de tegenwoordige tijd

Hoe werkt Ik-vorm + t? l De persoonsvorm wil je in de tegenwoordige tijd zetten. l Vind de stam van het betreffende werkwoord door -en van het werkwoord af te halen. branden, missen, verhuizen, praten, verdoven Schrijf een -t bij: je, jij, u, hij, zij, het

Hoe werkt 't Kofschip? l In de verleden tijd l In de voltooide tijd

Hoe werkt 't Kofschip? l In de verleden tijd l In de voltooide tijd

't Kofschip in de verleden tijd l De persoonsvorm wil je in de verl.

't Kofschip in de verleden tijd l De persoonsvorm wil je in de verl. tijd zetten. l Vind de stam van het betreffende werkwoord door -en van het werkwoord af te halen. branden, missen, verhuizen, praten, verdoven Zit de laatste letter van de stam in 't Kofschip? Schrijf dan stam + te(n)

't Kofschip in de verleden tijd branden, missen, verhuizen, praten, verdoven Zit de laatste

't Kofschip in de verleden tijd branden, missen, verhuizen, praten, verdoven Zit de laatste letter van de stam niet in 't Kofschip? Schrijf dan stam + de(n) brandde, miste, verhuisde, praatte, verdoofde

't Kofschip in de voltooide tijd 't Kofschip in de verleden tijd: te(n) of

't Kofschip in de voltooide tijd 't Kofschip in de verleden tijd: te(n) of de(n) 't Kofschip in de voltooide tijd: t of d Hij beantwoordde mijn brief binnen twee dagen. Gisteren wachtten de jongens samen op hun bus. Dat is mij nog nooit gebeurd. Wij hebben ons die dag erg vermaakt.

Einde DEEL II

Einde DEEL II

Samengevat! l Let op tijden van persoonsvormen en het aantal werkwoorden in de zin.

Samengevat! l Let op tijden van persoonsvormen en het aantal werkwoorden in de zin. l Er zijn vier tijden: teg. , verl. , volt. teg. , volt. verl. l Er zijn twee spelregels: Ik-vorm + t: tegenwoordige tijd 't Kofschip: verleden tijd + voltooide tijd