De Mol Klas 4 De Mol Eenheid voor

  • Slides: 14
Download presentation
De Mol Klas 4

De Mol Klas 4

De Mol �Eenheid voor de hoeveelheid die je van een stof hebt. � 1

De Mol �Eenheid voor de hoeveelheid die je van een stof hebt. � 1 dozijn = 12 � 1 gros = 144 � 1 mol = 6, 022 x 1023 (getal van Avogadro, zie Binas 7) � 1 mol H 2 O = 6, 022 x 1023 water moleculen

De Mol 2 � 6, 022 · 1023? 1 molecuul H 2 O heeft

De Mol 2 � 6, 022 · 1023? 1 molecuul H 2 O heeft een massa van 18, 016 u 2 moleculen H 2 O hebben een massa van 36, 032 u 10 moleculen H 2 O hebben een massa van 180, 16 u 1 dozijn H 2 O ’s heeft een massa van 216, 192 u (dozijn = 12 stuks) 1 gros H 2 O ‘s heeft een massa van 2594, 304 u (gros = 144 stuks) 6, 02214 · 1023 H 2 O’s hebben een massa van 1084948742400000000 u 1 mol water heeft een massa van 1084948742400000000 u

De Mol 3 � 1 u = 1, 66054 · 10 -24 g �

De Mol 3 � 1 u = 1, 66054 · 10 -24 g � 1 mol water = 1084948742400000000 u � 1 mol water = 1084948742400000000 · 1, 66054 · 10 -24 = 18, 016 gram. � 1 molecuul H 2 O = 18, 016 u

De Mol 4 � 1 mol van een stof = de molecuulmassa in u.

De Mol 4 � 1 mol van een stof = de molecuulmassa in u. �Dus 1 mol H 2 O weegt 18, 016 gram �De massa van 1 mol stof = molaire massa. �Eenheid = gram per mol (g/mol) �De molaire massa van H 2 O is 18, 016 g/mol

Rekenen met de Mol �a) Hoeveel moleculen glucose zitten in 1 mol glucose? �b)

Rekenen met de Mol �a) Hoeveel moleculen glucose zitten in 1 mol glucose? �b) Idem voor ½ mol glucose. �c) Idem voor 3 mol glucose. �d) Idem voor 3 mol zwaveldioxide. �d) Idem voor 0, 11 mol zwaveldioxide. �e) Idem voor 1, 57 mol zwaveldioxide.

Antwoorden �a) 6, 02214 · 1023 moleculen �b) 3, 01107 · 1023 (een half

Antwoorden �a) 6, 02214 · 1023 moleculen �b) 3, 01107 · 1023 (een half keer zoveel moleculen, ofwel twee keer zo weinig moleculen) �c) 1, 806642 · 1024 moleculen (driemaal zoveel moleculen) �d) evenveel als bij c). Een mol is een mol. Wat voor dingen/moleculen daarin zitten, dat maakt �niet uit. �d) 6, 62 · 1022 SO 2 -moleculen �e) 9, 455 · 1023 SO 2 -moleculen

Rekenen met de Mol 2 Wat is de molaire massa van: �a) distikstoftetraoxide �b)

Rekenen met de Mol 2 Wat is de molaire massa van: �a) distikstoftetraoxide �b) koolstofmonoxide �c) ammoniak �d) ethaan �e) aceton (C 3 H 6 O) �f) aspirine (C 9 H 8 O 4)

Antwoorden �a) N 2 O 4 92, 02 g mol– 1 �b) CO 28,

Antwoorden �a) N 2 O 4 92, 02 g mol– 1 �b) CO 28, 01 g mol– 1 �c) NH 3 17, 03 g mol– 1 �d) C 2 H 6 30, 07 g mol– 1 �e) C 3 H 6 O 58, 08 g mol– 1 �f) C 9 H 8 O 4 180, 15 g mol– 1

Mol en Massa �Omrekenen van gram naar mol en andersom:

Mol en Massa �Omrekenen van gram naar mol en andersom:

Rekenen met de Mol 3 Bereken de massa in g van de volgende hoeveelheden

Rekenen met de Mol 3 Bereken de massa in g van de volgende hoeveelheden stoffen: a) 9, 1 mol water b) 0, 6 mol koper c) 2, 2 mol boor (B) d) 0, 113 mol glucose (C 6 H 12 O 6) e) 4, 3 mol waterstofchloride f) 0, 75 mol ammoniak g) 3, 1 · 10– 2 mol kaliumfluoride h) 6, 3 kilomol koperchloride i) 3, 1 mol ammoniumnitraat j) 6 · 10– 5 mol propaan k) 19 mol hydrazine (N 2 H 4) l) 0, 45 mol aluminiumsulfiet m) 2, 2 · 10– 3 mol magnesium n) 7, 9 millimol koolstofdioxide o) 4, 22 μmol zwaveldioxide p) 33, 2 mol ijzer(III)hydroxide q) 0, 97 mol kwik r) 0, 034 mol diwaterstofsulfide s) 1, 92 mol zinksulfaat t) 0, 56 mol natriumchloride u) 3, 63 · 10– 3 mol calciumcarbonaat v) 1, 25 · 101 mol methaan w) 9, 15 · 10– 3 mol zilversulfide x) 4, 3 · 102 mol koolstofdisulfide y) 1, 1 mol water z) 0, 029 mol oxaalzuur (C 2 H 2 O 4

Antwoorden Bereken de massa in g van de volgende hoeveelheden stoffen: a) 163, 98

Antwoorden Bereken de massa in g van de volgende hoeveelheden stoffen: a) 163, 98 g H 2 O b) 38, 13 g Cu c) 23, 78 g B d) 20, 358 g C 6 H 12 O 6 e) 157 g HCl f) 12, 77 g NH 3 g) 1, 80 g KF h) 846720 g Cu. Cl 2 i) 248, 1 g NH 4 NO 3 j) 2, 65 · 10– 3 g C 3 H 8 k) 609, 0 g N 2 H 4 l) 132, 36 g Al 2(SO 3)3 m) 5, 35 · 10– 2 g Mg n) 0, 348 g CO 2 o) 2, 70 · 10– 4 g SO 2 p) 3, 55 · 103 g Fe(OH)3 q) 194, 6 g Hg r) 1, 16 g H 2 S s) 309, 9 g Zn. SO 4 t) 32, 73 g Na. Cl u) 0, 363 g Ca. CO 3 v) 200, 5 g CH 4 w) 2, 27 g Ag 2 S x) 3, 27 · 104 g CS 2 y) 19, 82 g H 2 O z) 2, 611 g C 2 H 2 O 4

Rekenen met de Mol 4 Bereken het aantal mol van de volgende hoeveelheden stoffen:

Rekenen met de Mol 4 Bereken het aantal mol van de volgende hoeveelheden stoffen: a) 40 g water b) 250 g zilverfluoride c) 2, 7 g waterstof d) 17, 9 g koolstofdioxide e) 2, 3 kg natriumbromide f) 1, 3 g ammoniak g) 2, 5 · 10– 2 mg butaan h) 1, 00 kg calciumchloride i) 1, 00 kg calciumcarbonaat j) 2 μg cadmium k) 0, 33 mg vitamine C (C 6 H 8 O 6) l) 0, 33 mg vitamine A (C 20 H 30 O) m) 1, 00 g ijzer

Antwoorden Bereken het aantal mol van de volgende hoeveelheden stoffen: a) 2, 20 mol

Antwoorden Bereken het aantal mol van de volgende hoeveelheden stoffen: a) 2, 20 mol H 2 O b) b) 1, 97 mol Ag. F c) 1, 34 mol H 2 d) 0, 407 mol CO 2 e) 22, 35 mol Na. Br f) 0, 076 mol NH 3 g) 5, 67 · 10– 7 mol C 3 H 8 h) 9, 01 mol Ca. Cl 2 i) 9, 99 mol Ca. CO 3 j) 1, 78 · 10– 8 mol Cd k) 1, 87 · 10– 6 mol C 6 H 8 O 6 l) 1, 15 · 10– 6 mol C 20 H 30 O m) 1, 79 · 10– 2 mol Fe