logo NN Hoofdstuk 3 Spelling Persoonsvorm tegenwoordige tijd

  • Slides: 10
Download presentation
[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Leestekens Een zin eindigt

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Leestekens Een zin eindigt met een punt (. ), vraagteken (? ) of uitroepteken (!). Een punt staat aan het eind van een gewone zin. Een vraagteken staat aan het eind van een vraagzin. Een uitroepteken staat aan het eind van een zin met extra nadruk. Voorbeeld: Kijk uit! 1 F

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Aan het eind van

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Aan het eind van de zin staat een … Kies uit de leestekens: . ! ? Waarom heeft een herenfiets een stang ? 1 F

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Aan het eind van

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Aan het eind van de zin staat een … Kies uit de leestekens: . ! ? Wat een schitterend doelpunt ! 1 F

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Aan het eind van

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 0 Aan het eind van de zin staat een … Kies uit de leestekens: . ! ? Chloor in het zwembad ontsmet het water. 1 F

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 1 F 0 Leestekens (vervolg)

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 1 F 0 Leestekens (vervolg) Een komma (, ) gebruik je • tussen twee persoonsvormen Voorbeeld: Toen wij kampioen werden, hebben wij champagne gedronken. • tussen de delen van een opsomming Voorbeeld: In de sportkantine verkopen ze: chocola, dropjes, lolly’s en zuurstokken. • na een naam of uitroep aan het begin van de zin Voorbeeld: Sacha, zet je telefoon uit! Hee, wat doe je daar? • voor verbindingswoorden, zoals: nadat, omdat, terwijl, toen, want.

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 1 F Staan de komma’s

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 1 F Staan de komma’s op de juiste plek? Een bromfietsrijbewijs heb je nodig als je wilt rijden op een scooter, snorfiets, brommobiel of quad. We moesten terug naar huis omdat, we de tentstokken waren vergeten. Als je bang in het donker bent, moet je een liedje fluiten. Mehmet, zet de muziek zachter!

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| Citeren Je citeert als je

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| Citeren Je citeert als je de woorden van iemand letterlijk weergeeft. • Voor het citaat zet je een dubbele punt (: ). • Het citaat begint met een hoofdletter en eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken. • Het citaat zet je tussen ‘aanhalingstekens’. Voorbeeld: Amira riep: ‘Yes, het laatste uur vervalt!’ 1 F

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 1 F Zijn de leestekens

[logo NN] Hoofdstuk 3 | Spelling| Persoonsvorm tegenwoordige tijd| 1 F Zijn de leestekens goed gebruikt? Chantal gilde: aaaah, een wesp! • Voor het citaat staat een dubbele punt. • Het citaat begint met een hoofdletter. • Het citaat eindigt met een punt, vraagteken of uitroepteken. • Het citaat staat tussen aanhalingstekens.

Samenvatten Een punt aan het eind van de zin. Een vraagteken aan het eind

Samenvatten Een punt aan het eind van de zin. Een vraagteken aan het eind van een vraagzin Een uitroepteken aan het eind van een zin met extra nadruk Een komma tussen twee persoonsvormen Een komma tussen delen van een opsomming Een komma na een naam op uitroep aan het begin van een zin Een komma VOOR verbindingswoorden

Stap voor stap citeren Citeren = letterlijk opschrijven wat iemand zegt 1. Zet voor

Stap voor stap citeren Citeren = letterlijk opschrijven wat iemand zegt 1. Zet voor het citaat een dubbele punt 2. Begin het citaat met een hoofdletter en eindig met een punt 3. Zet het citaat tussen aanhalingstekens Voorbeeld: 1. Jan zei gisteren: ……………. . 2. Jan zei gisteren: Ik blijf vandaag lekker in bed liggen. 3. Jan zei gisteren: “Ik blijf vandaag lekker in bed liggen. ”