VOORNAAMWOORDEN PRONOMINA II Morfologie I 1 ste Jaar

  • Slides: 20
Download presentation
VOORNAAMWOORDEN PRONOMINA II. Morfologie I. , 1 ste Jaar, zomersemester 2020 ivarezkova@gmail. com /

VOORNAAMWOORDEN PRONOMINA II. Morfologie I. , 1 ste Jaar, zomersemester 2020 ivarezkova@gmail. com / iva. rezkova@ff. cuni. cz

Soorten pronomina • persoonlijk voornaamwoord • bezittelijk voornaamwoord • betrekkelijk voornaamwoord (pronomen personale) (possessief

Soorten pronomina • persoonlijk voornaamwoord • bezittelijk voornaamwoord • betrekkelijk voornaamwoord (pronomen personale) (possessief pronomen) (relatief) • onbepaald voornaamwoord • aanwijzend voornaamwoord • wederkerig voornaamwoord • vragend voornaamwoord • uitroepend voornaamwoord (indefiniet ) (demonstratief) (reflexief) (reciprook) (interrogatief pronomen) (exclamatief)

III. Wederkerend voornaamwoord (reflexief) • bij wederkerende werkwoorden: a. verplicht wederkerend: zich vergissen; zich

III. Wederkerend voornaamwoord (reflexief) • bij wederkerende werkwoorden: a. verplicht wederkerend: zich vergissen; zich gedragen, zich schamen… Jan vergist zich vaak, ik vergis me nooit. b. toevallig wederkerend: (zich) wassen; (zich) verhuizen; (zich) scheren Ik was me, hij wast zich. Ik was mezelf, jij moet jezelf ook wassen, en hij moet dan zichzelf wassen. Ik was mijn broetje elke avond.

Wederkerend voornaamwoord neutrale vormen (me, je, zich) x zelf-vormen (mezelf, zichzelf - beklemtoond) Voorbeelden:

Wederkerend voornaamwoord neutrale vormen (me, je, zich) x zelf-vormen (mezelf, zichzelf - beklemtoond) Voorbeelden: We hebben _____ vergist. Jullie moeten _____ meer inspannen. De studenten hebben ____ voor de cursus ingeschreven. Dat probleem moet ieder voor ______ oplossen.

IV. Wederkerig voornaamwoord (reciprook) • Vormen: zelfstandig / niet-zelfstandig elkaar / elkaars Možné další

IV. Wederkerig voornaamwoord (reciprook) • Vormen: zelfstandig / niet-zelfstandig elkaar / elkaars Možné další tvary: mekaar /mekaars elkander / elkanders (informeel) (formeel) • PAS OP HET VERSCHIL: wederkerend x wederkerig a. Johan en Pieter verdedigen zich. b. Johan en Pieter verdedigen elkaar.

Reciprook pronominum: meer voorbeelden Arno en Ben kennen elkaar niet goed. Kennen jullie elkaar?

Reciprook pronominum: meer voorbeelden Arno en Ben kennen elkaar niet goed. Kennen jullie elkaar? De zus en broer houden niet van elkaar. De auto's reden achter elkaar. Walter en Maarten aten elkaars boterhammen op. Samenstellingen worden aan elkaar geschreven.

V. Het aanwijzend voornaamwoord (demonstratief) • Verwijzing, nadruk • Genus, getal: • Casus: die

V. Het aanwijzend voornaamwoord (demonstratief) • Verwijzing, nadruk • Genus, getal: • Casus: die x dat dezer, diens, dezen dagen, … • voorbeelden: deze → die; dit → dat diegene/datgene/degene (sterker, zelfstandig) zo‘n (zo een) / zulk (e ) - zelfde (dezelfde, hetzelfde)

Demonstrativum: niet-zelfstandig x zelfstandig • Niet-zelfstandig → determinator: Deze mensen zijn Nederlanders, maar dat

Demonstrativum: niet-zelfstandig x zelfstandig • Niet-zelfstandig → determinator: Deze mensen zijn Nederlanders, maar dat meisje is Tsjechisch. Ik heb hekel aan zulke mensen. • Zelfstandig: zinsdeel Dit vind ik interessant. Is Jan nog hier geweest? B: Die heb ik niet gezien, Karel wel.

Gebruik: zo‘n x zulke • Zo‘n + sg. /telbaar: zo‘n kind, zo‘n mooie tas,

Gebruik: zo‘n x zulke • Zo‘n + sg. /telbaar: zo‘n kind, zo‘n mooie tas, zo‘n idee • Zulk(e) + pl. : zulke kinderen, zulke problemen, zulke grote ramen • Zulk/zulke + ontelbaar: zulk slecht weer, zulke wijn Het is de eerste keer dat ze zulke mooie resultaten kunnen voorleggen. Ik heb nog nooit zo'n vreemd boek gelezen. In België is het zelden zulk slecht weer. Zulke wijn heb ik nog nooit gedronken. Zo´n kind zal ik echt niet willen opvoeden.

Het gebruik van degene, diegene, datgene • altijd zelfstandig + beperkende betrekkelijke bijzin •

Het gebruik van degene, diegene, datgene • altijd zelfstandig + beperkende betrekkelijke bijzin • degene(n), diegene (personen), datgene (zaken) Degenen die willen, mogen wel meteen weggaan. Ben jij diegene die me had gebeld? Vechten voor datgene waar je in gelooft

VI. Het vragend voornaamwoord (interrogatief) a. zelfstandig : Wat doe je? Met wie wil

VI. Het vragend voornaamwoord (interrogatief) a. zelfstandig : Wat doe je? Met wie wil je samenwerken? Ze weten niet wat ze zullen doen. b. bijvoeglijk (welk/welke, wat voor…) In welk huis woon jij en op welke verdieping? Wat voor muziek vind je leuk?

INTERROGATIVUM: wat voor (een) Pas op: Welke krant lees je s ochtends? X Wat

INTERROGATIVUM: wat voor (een) Pas op: Welke krant lees je s ochtends? X Wat voor romans vind je leuk? • Meer voorbeelden: Wat voor (een) boek is het? - Het is een boek over logica. Wat voor (een) weer zou het morgen zijn? Wat voor onzin is dat nu weer? Naar wat voor cafés ga je graag? Wat voor iemand is hij?

VII. Het betrekkelijk voornaamwoord (relatief) • functie. : verwijzend + zinsverbindend • Genus van

VII. Het betrekkelijk voornaamwoord (relatief) • functie. : verwijzend + zinsverbindend • Genus van antecedent van belang! • die/dat • wie, wat • welk/welke (formeel) De nieuwe leerling die pas gisteren is gekomen, is heel lief. Het huis dat je daar ziet, is van mijn oom. Weet jij hoe het meisje heet daar loopt? Zijn meisje, die bij ons op kantoor werkt, is met vakantie. (eventueel: dat) Piet wilde buiten spelen, wat ik een goed idee vond.

Relatieve pronomina: voorbeelden Die vraag moet iedereen _____ aanwezig is, kunnen beantwoorden. ____ werkloos

Relatieve pronomina: voorbeelden Die vraag moet iedereen _____ aanwezig is, kunnen beantwoorden. ____ werkloos is, kan zich bij het arbeidsbureau informeren. De studente ____ uit Marokko komt, spreekt goed Nederlands. Pamela, met ____ hij samenwoont, is een actrice. Vertel me eens een verhaaltje _____ je zelf mooi vindt. Alles _____ je zegt, kan tegen je gebruikt worden. _____ je zegt, kan tegen jou gebruikt worden.

 • het –antecedent: dat/wat • het lieve jongetje dat hier altijd kom •

• het –antecedent: dat/wat • het lieve jongetje dat hier altijd kom • Ik wil een groter huis kopen dat niet te duur is. • Je moet er alles voor doen dat/wat je maar kan. • Ik heb niks gehoord wat ik al niet wist. • antecedent is een hele zin: wat Hij is ziek, wat iedereen verbaasde. • de-antecedent: die, wie (persoon), welke (formeel) De mooiste die ik heb, is van porselein. Zijn vriendinnetje die Jana heet, vind ik aardig. Zijn vriendin met wie hij nu samenwoont, heet Jana.

VIII. Het onbepaald voornaamwoord (indefiniet) • • Iedereen spreekt tegenwoordig over het milieu. Er

VIII. Het onbepaald voornaamwoord (indefiniet) • • Iedereen spreekt tegenwoordig over het milieu. Er heeft vanmorgen iemand opgebeld Ik heb iets vergeten. Ik heb vanmorgen enkele bezoekers ontvangen. Allen waren zeer tevreden. Sommige mensen vinden het Tsjechisch moeilijk. Al de zebra's liepen ineens weg. Syntax: a. zelfstandig: iedereen, iets, allen, allemaal; ieder van… b. determinator/ bijvoeglijk: sommige, enkele, ieder, elk, alle….

betekeniscategorieën • collectiverend (totalizátory): ieder, iedereen, elk, alles, allen, al/ alle, … • niet-collectiverend:

betekeniscategorieën • collectiverend (totalizátory): ieder, iedereen, elk, alles, allen, al/ alle, … • niet-collectiverend: iemand, iets, sommige/sommigen, enige/enkele , . . • negatieve onbepaalde vnw: niets, niemand…; geen → Geen wist ervan

alle x al de / al het • Al de / al het +

alle x al de / al het • Al de / al het + substantief = meer specifiek: • Al de studenten van deze groep zijn geslaagd. • Wat gaan we doen met al het papier dat hier ligt? • Alle + substantief = meer algemeen: • Alle kinderen moeten worden beschermd. • Bijna alle planeten zijn vernoemd naar Romeinse goden

Andere types onbepaalde voornaamwoorden • algemeen onbepaald: men (je/ze/we) → Men doet niet meer

Andere types onbepaalde voornaamwoorden • algemeen onbepaald: men (je/ze/we) → Men doet niet meer dan wat nodig is. • wat → Ik moet nog wat zeggen. • wat …. ook, wie…ook → Wat je dan ook zegt, doet hij het niet. • een paar • genoeg/voldoende