4 VWO HAVO Laagland Module 4 Herhaling perspectief

4 VWO / HAVO Laagland, Module 4

(Herhaling) perspectief n Ik-vertelsituatie: ¡ Een ik vertelt. ¡ Alleen visies en gevoelens van de ik. ¡ Goed meeleven. ¡ Subjectief, dus onbetrouwbaar. n Alwetende vertelsituatie: ¡ ¡ ¡ n Personale vertelsituatie: ¡ Een hij of zij vertelt. ¡ Alleen visies en gevoelens van de hij. ¡ Onbetrouwbaar. n Verteller weet alles van alle personages. Verteller is geen personage, maar staat boven het verhaal. Verteller kan in het verleden en de toekomst kijken. De verteller kan commentaar geven. Betrouwbaarst. Meervoudige vertelsituatie: ¡ ¡ Meerdere vertellers. Wisseling van perspectief. Open plekken. Voorbeeld: Het gouden ei.

Thematiek = interpretatie n Literaire teksten kunnen op verschillende manieren geïnterpreteerd worden, ¡ n MAAR interpretaties moeten wel altijd beargumenteerd worden met tekstvoorbeelden. Voorbeeld: een belangrijk motief in Het gouden ei is opgesloten zijn, want: ¡ ¡ ¡ Saskia droomt over opgesloten zijn in het gouden ei. Rex heeft later deze droom ook. Rex zit opgesloten in zijn obsessie om Saskia te vinden Saskia en Rex begraven muntjes in de grond. Saskia en Rex worden zelf begraven. Lemorne zit opgesloten in zijn obsessie om iemand te vermoorden.

Verhaal- en betekenislaag n Verhaallaag: ¡ De concrete gebeurtenissen, passages en elementen in een verhaal. n Betekenislaag of thematische laag: ¡ ¡ ¡ De betekenis of de thematiek van de tekst. Deze laag wordt afgeleid van de verhaallaag. Bestaat uit: motieven en thema.

Motieven n (Verhaal)motief: ¡ ¡ ¡ Een steeds terugkerend betekenisvol element in de tekst (een herhaald(e) gebeurtenis, beschrijving, waarneming, idee en/of gevoel). Alle motieven samen leiden naar het thema. Voorbeelden Het gouden ei: n n Opgesloten zijn. Ruimtevaart. Getal 8. Literaire motieven: ¡ Motieven die heel vaak in de literatuur voorkomen, zoals vriendschap, overspel, haat et cetera. n Leidmotief: ¡ ¡ De herhaling in de tekst van een concreet voorwerp. Voorbeeld Het gouden ei: n Sleutel.

Thema n n n Wat er met het verhaal bedoeld wordt, opgeschreven in een woord of zin. De titel van een tekst houdt vaak verband met het thema. Voorbeeld Het gouden ei: echte liefde bestaat alleen in de dood. ¡ Het gouden ei slaat letterlijk op Saskia’s droom. ¡ Het gouden ei slaat figuurlijk op de enige plek voor Saskia en Rex, waar hun liefde mogelijk is. Pas als ze allebei begraven en dood zijn, als ze allebei hetzelfde meemaken, zijn ze niet meer eenzaam en echt samen. n Motto: ¡ Korte tekst die voor in het boek staat, vaak een citaat van een andere schrijver of dichter. ¡ Het motto zegt ook vaak iets over het thema. n Het gouden ei heeft geen motto.

Dus … n Verhaal kent 2 lagen: 1. 2. q Verhaallaag = wat er gebeurt. Betekenislaag = thematische laag = wat ermee bedoeld wordt. Betekenislaag bestaat uit: 1. 2. Verhaal- en leidmotieven. Alle motieven leiden naar het thema.

De aanslag n Motto: ¡ Overal was het al dag, maar hier was het nacht, neen, meer dan nacht. C. Plinius Caecilius Secundus, Epistulae, VI, 16. n Motieven: ¡ ¡ ¡ n Vuur / brand. Rook / duister. Steen. Leidmotieven: ¡ ¡ Dobbelsteen. Sleutel.

Vragen Proloog n n Wie is de hoofdpersoon? Waar speelt het verhaal zich af? In welke tijd speelt het verhaal? Aan welk woord aan het begin kun je horen dat er iets verschrikkelijks plaats zal vinden? n n Wat is het perspectief? (Kun je later bijstellen. ) Meneer Kortweg woont in ‘Nooitgedacht’. Kun je hier een vooruitwijzing in zien?