WAT GAAN WE VANDAAG DOEN? 1. Opdracht 7 h en 7 i fictie 2. 1 bespreken in tweetallen 2. Stukje theorie; 3. Aan de slag met opdrachten 1. 2. 3
DE-WOORDEN: MAN/VROUW? De-woorden kunnen mannelijk of vrouwelijk zijn. Vaak kan het ook beide. Deze woorden worden in Nederland meestal als mannelijk gezien en in Vlaanderen als vrouwelijk. Over het algemeen zijn er meer vrouwelijke dan mannelijke de-woorden.
PERSONEN: M Met een achtervoegsel kun je ook aangeven of het om een man of vrouw gaat. Mannelijke personen: -aar, -ant, -erd, -ier, -icus, -ist, eling, -eur, -oot Voorbeelden: Eigenaar, fabrikant, wielrenner, zeikerd, vliegenier, politicus, sadist, dorpeling, acteur, echtgenoot
PERSONEN: V Van de meeste woorden die een mannelijk persoon aangeven kun je woord afleiden dat een vrouwelijk persoon aangeeft: -es, -esse, -trice, -in, -ster, -e Zangeres, hostess, eigenaresse, actrice, boerin, wielrenster, echtgenote