Ruimte tijd sfeer en omgeving in een boek
Ruimte, tijd, sfeer en omgeving in een boek of film https: //www. youtube. com/watch? v=f. A 3 g. Bd. Z_VJw Ruimte is een breed begrip: alles wat de hoofdpersoon ziet, hoort en ruikt wordt ertoe gerekend.
Ruimte • Historische ruimte Om een verhaal beter te begrijpen, moet je de tijd waarin het speelt, kennen. Elke periode heeft een eigen cultuur en gewoontes. Die bepalen het gedrag van de personages, hun leefomstandigheden, hun gedachten en gevoelens. Bijvoorbeeld het leven in een middeleeuwse stad met bijhorende attributen, zoals uit bronnen bekend is dat het leven was in die tijd.
Ruimte • Geografische ruimte Een verhaal speelt zich af op een of meerdere plaatsen. Dit noem je de ruimte. De plaats waar de gebeurtenissen in het verhaal zich afspelen, verzonnen of werkelijk. Een beschrijving van de ruimte maakt de gebeurtenissen concreet. • Sfeerscheppende ruimte Vaak roept de ruimte ook een sfeer op die past bij het verhaal. Vertellers zoeken ruimtes die bij hun verhalen passen: bijvoorbeeld een vervallen kasteel bij een griezelverhaal tegenover een schitterend paleis. • Sociale ruimte • Symbolische ruimte Personages maken door hun afkomst, beroep, hobby's, opleiding. . . deel uit van een bepaalde sociale groep De ruimte kan symbolisch zijn voor de gevoelens van het personage of de situatie waarin hij/zij zich bevindt.
Spanningstechnieken Samenspel van tijd, ruimte en sfeer In thrillers, horrorverhalen, detectives enzovoort is de spanningsopbouw erg belangrijk. 1. Spannende gebeurtenissen of schrikaanjagende wezens zijn eerste mogelijkheid; 2. Onverwachte of net te voorspellen wendingen invoeren; 3. Het verhaaltempo versnellen of vertragen; 4. De lezer nieuwsgierig maken door een vooruitwijzing: cliffhanger.
Spanningstechnieken II De lezer nieuwsgierig maken: • De toeschouwer krijgt telkens een flard (een stukje) informatie, zodat die telkens een andere afloop vermoedt. Heel wat detectiveverhalen zijn op deze manier opgebouwd. • Een cliffhanger: de schrijver onderbreekt het verhaal op een spannend moment af en begint een andere verhaallijn. Deze techniek vind je ook vaak op het einde van een aflevering van een tv-serie. Bijvoorbeeld bij Goede Tijden, Slechte Tijden.
Spanningstechnieken I De lezer nieuwsgierig maken: • Onvolledige informatie: de auteur houdt bewust informatie achter om die dan beetje bij beetje vrij te geven aan de lezer. De lezer is nieuwsgierig en wil weten hoe het verhaal verder loopt. • Het personage weet iets wat de lezer nog niet weet; • De lezer weet meer dan het personage en ziet zaken die het personage nog niet ziet. De lezer heeft plaatsvervangende angst of medelijden… Voorbeeld: de filmkijker weet dat de moordenaar achter het gordijn staat, maar het personage zet rustig koffie.
Tijdlijn in het verhaal: waarom is dit belangrijk? Nu in het Flashback Flashforward verhaal = = terugblik vooruitwijzing Tijdvertraging Verteltijd korte gebeurtenis binnen het verhaal relatief lang stuk film / veel tekst boek TIJD Verteltijd Tijdversnelling lange periode binnen het verhaal relatief kort stuk film / weinig tekst in boek Vertelde tijd: de (historische) tijd waarin het verhaal zich afspeelt: wanneer en hoe je dat weet. + De tijd die het verhaal in chronologische volgorde bestrijkt
Aspecten van TIJD: Opdracht 2 TIJD: verwerkingsopdracht p. 3 : onderdelen e, f , g en h : (Opdr, 2 e) Historische tijd: tijd in de geschiedenis of toekomst waarin het verhaal is gesitueerd: bijvoorbeeld middeleeuwen, toekomst. Tijdlijn in een verhaal: A: chronologisch: precieze volgorde zoals de gebeurtenissen verlopen. ‘en toen, en toen’ B: tijdsprong: = tijd overslaan Begrippenpaar: a. flashback: terugblik: beter begrip van het verhaal meer informatie over een gebeurtenis (Opdr, 2 f / g) b. flashforward: vooruitwijzing: vaak voor de spanning 1. Vertelde tijd: de tijdsduur waarover het hele verhaal zich afspeelt van start tot en met einde. 2. Verteltijd: het tijdsverloop bij het vertellen: Begrippenpaar: A: tijdversnelling: een lange tijdsperiode in het verhaal met weinig woorden weergeven. (Opdr, 2 h)
- Slides: 13