Vervoeging Zum (regelmatige) werkwoorden: Beispiel: trinken Ich trinke e Du trinkst st Er/sie/es Wir Ihr (man) trinkt trinken trinkt Sie/sie trinken t en
VERVOEGING (ONREGELMATIGE) WERKWOORDEN ZUM BEISPIEL: Sein, haben, werden
Sein (zijn): t. t. v. t. Ich bin war Du bist warst Er/sie/es (man) ist war Wir sind waren Ihr seid wart Sie/sie sind waren
Haben (hebben) t. t. Ich Du habe v. t. hatte hast hattest Er/sie/es Wir (man) hatte haben hatten Ihr habt hattet Sie/sie haben hatten
Werden(zullen, Ich Du Er/sie/es/man toekomstig): t. t. werde wirst wird v. t wurde/würde wurdest/würdest wurde/würde Wir werden wurden/würden Ihr werdet wurdet/würdet Sie/sie werden wurden/würden
Let op: de vertaling van het werkwoord “werden” is niet altijd “zullen”. In de verleden tijd betekent “wurde” = werd en In de toekomstige tijd: “würde” = zou Voorbeeld: Hij werd helemaal rood! = Er wurde ganz rot! (een handeling in de verleden tijd, iets wat geweest is dus) Zij zou het nu anders gedaan hebben. = Sie würde es jetzt anders machen (hier gaat het om een toekomstige handeling).