Opdracht 1 Blz 33 Hoofdstuk 1 Spelling Spellen
Opdracht 1 • Blz. 33
Hoofdstuk 1 Spelling Spellen volgens de regels Noordhoff Uitgevers bv 2013 2 vmbo-t/havo 2 F
Op school moet je weleens werkstukken maken. Als je een tekst hebt geschreven, controleer je deze nog één keer. Daarbij let je goed op de spelling. Vorig jaar heb je geleerd hoe je moet spellen volgens de regels. Je ontdekt nu wat je daarvan nog weet.
Wanneer schrijf je een hoofdletter? 1. Je schrijft een hoofdletter aan het begin van een zin. 2. Je schrijft een hoofdletter bij namen: Frank, Mohammed, Jansen. 3. Je schrijft een hoofdletter bij woorden die van namen zijn afgeleid: Amsterdamse, Franse, Groningse.
Met welke leestekens kun je een zin eindigen? 1. Met een punt: Hij houdt van me. 2. Met een vraagteken: Houdt hij van me? 3. Met een uitroepteken: Hij houdt van me!
Waar in de zin moet je een komma zetten? 1. Tussen 2 persoonsvormen: Toen we op vakantie waren, heb ik veel foto’s gemaakt. 2. Tussen delen van een opsomming. 3. Na een naam of een uitroep aan het begin van de zin: Froukje, ruim je kamer eens op! 4. Voor het woord ‘maar’ als dit een tegenstelling aangeeft: Ik schijn erg op mijn broer te lijken, maar hij heeft bruine ogen. 5. Voor doordat, nadat, omdat, terwijl, voordat, want, zodat, zodra.
Wanneer gebruik je een dubbele punt? 1. Als je iets aankondigt. 2. Als je iets opsomt.
Wanneer gebruik je de verlengproef? Zo hoor je of een woord eindigt op een –t of een –d. Dit doe je als een woord geen persoonsvorm is: geschilderde geschilderd
Wat moet je soms doen als je een zelfstandig naamwoord in het meervoud zet? 1. Soms moet je een letter verdubbelen: katten 2. Soms moet je een klinker weghalen: graat graten 3. Soms moet een f in een v veranderen: dief dieven 4. Soms moet een s in een z veranderen: roos rozen
Schema werkwoordspelling
- Slides: 10