Modale Hulpwerkwoorden Een modaal werkwoord ook wel modaal

  • Slides: 15
Download presentation
Modale Hulpwerkwoorden Een modaal werkwoord (ook wel modaal hulpwerkwoord) geeft een bepaalde houding ten

Modale Hulpwerkwoorden Een modaal werkwoord (ook wel modaal hulpwerkwoord) geeft een bepaalde houding ten opzichte van het werkwoord aan; ofwel, ze voegen een bepaalde modaliteit toe, zoals noodzakelijkheid (moeten), waarschijnlijkheid (zullen), mogelijkheid (kunnen), wenselijkheid (willen) en het ontbreken van noodzakelijkheid dan wel verplichting (hoeven). Bij de meeste modale werkwoorden zijn er twee verschillende interpretaties: epistemisch hij moet (wel) eten — het kan (haast) niet anders dan dat hij eet hij kan eten — het is mogelijk dat hij eet deontisch hij moet eten — hij is verplicht te eten hij kan eten — hij is in staat te eten hij wil eten — hij is bereid of van plan te eten Typisch is dat deze persoonsvormen geen t hebben in de derde persoon enkelvoud: hij kan, hij wil, hij mag.

Modale Hulpwerkwoorden Het modale werkwoord hoeven heeft bovengenoemd kenmerk niet, maar wordt meestal gecombineerd

Modale Hulpwerkwoorden Het modale werkwoord hoeven heeft bovengenoemd kenmerk niet, maar wordt meestal gecombineerd met het partikel te en een infinitief. Hoeven kan zowel met als zonder ontkenning voorkomen: hij hoeft vandaag niet te werken — er is geen noodzaak of verplichting om vandaag te werken hij hoeft er pas om tien uur te zijn — er is geen noodzaak of verplichting eerder te komen, hoewel de ontkenning hier wellicht in het woord pas zit (niet eerder dan). Hoeven in ontkennende vorm kan een synoniem zijn van willen: ik hoef geen suiker in de thee — eigenlijk: ik wil geen suiker in de thee In dit geval klinkt hoeven minder categorisch, wat "zachter", dan willen. Evenzo is mogen in de gesproken taal vaak een synoniem van moeten: hier mag u nu uw handtekening zetten - eigenlijk: hier moet u nu uw handtekening zetten Een bevel van hogerhand wordt vaak in deze vorm gegoten, om het gevoel van autoriteit te vermijden. Genoemde werkwoorden hebben voorts de eigenaardigheid dat in de spreektaal de bijbehorende infinitief vaak wordt weggelaten en/of vervangen door een bepaling van gesteldheid: ik kan niet weg, mag ik naar de film? , de taart moet op, hij durft niet naar de dokter, de hond wil los, ik wil de biefstuk bruin, de fiets kan niet kapot, we hoeven niet naar school (Annie M. G. Schmidt). Ook zijn kan deze rol spelen: vader is naar de bank. Het is een informele constructie die typisch Nederlands is; in het Duits komt zij alleen met bijwoordelijke bepalingen van plaats voor (ich muss in die Schule, der Kuchen kann weg), niet met adjectieven (*das Fahrrad kann nicht kaputt). Zij bestaat niet in het Frans (*vous pouvez dans l’arbre, *je dois à l’hôpital) of Engels (*you cannot to school, *may I away? , *can I back? ). De constructie is zelfs in de wat formelere spreektaal zonder meer acceptabel, maar in de schrijftaal niet helemaal “koosjer”; de scheidingslijn loopt in dit geval tussen informele en de formele schrijftaal. Het werkwoord hoeven is zelfs geheel voorbehouden aan de informele taal, die overigens toch ook in officiële maar voor gewone mensen bedoelde stukken weleens opduikt (U hoeft het bedrag niet in een keer te betalen). Zullen is formeel alleen hulpwerkwoord en valt dus niet onder deze groep; in informele spreektaal zijn er echter wel uitzonderingen: Hannie moet en zal op dansles; ik zal je!

Modale Hulpwerkwoorden Modale werkwoorden geven aan hoe een actie wordt uitgevoerd: verplicht, vrijwillig, toegestaan,

Modale Hulpwerkwoorden Modale werkwoorden geven aan hoe een actie wordt uitgevoerd: verplicht, vrijwillig, toegestaan, enzovoort. Komen wordt ook genoemd in de lijst met hulpwerkwoorden die worden gevolgd door te + infinitief. Merk het verschil in betekenis op: het werkwoord 'komen' zonder te betekent arriveren, terwijl komen te betekent dat er iets gaat gebeuren. Eigenlijk zijn niet alle werkwoorden in de lijst hierboven modale werkwoorden, maar dit is een taalkundige kwestie die hier niet zo van belang is. blijven Hij blijft zich afvragen of. . gaan Hij gaat een stukje lopen. komen Hij komt vanavond eten. kunnen Zij kunnen niet zingen. moeten Zij moet haar huiswerk doen. mogen Ik mag niet zingen. willen Wij willen hier blijven. zullen Jij zult lekker slapen.

Modale Hulpwerkwoorden Modaliteit is een semantische categorie die in verschillende talen op verschillende wijzen

Modale Hulpwerkwoorden Modaliteit is een semantische categorie die in verschillende talen op verschillende wijzen en door verschillende middel kan uitgedrukt worden. Modaliteit volgens de ANS 1 Onder modaliteit verstaan we de in een zin uitgedrukte visie van de spreker of schrijver op de verhouding tussen de in die zin weergegeven situatie en de werkelijkheid en/of zijn attitude met betrekking tot die situatie. De middelen voor de uitdrukking van modaliteit in het Nederlands en het Duits zijn soortgelijk. Men kan een vergelijking van de uitdrukkingsvorm van de modaliteit met de hulp van de ANS en het contrastief-beschrijvende boek van Ten Cate & Lodder & Kootte (1998) laten zien. Modaliteit in het Nederlands en het Duits kan door de volgende middelen uitgedrukt worden: Er worden vijf middelen onderscheiden waardoor modaliteit in het Nederlands en het Duits uitgedrukt kan worden. Deze middelen zijn volgens Ten Cate & Lodder & Kootte (1998) en volgens de ANS de volgende: a) bijwoorden van modaliteit, b) oordeelspartikels, c) modale werkwoorden, d) modale infinitieven, e) de wijzen van het werkwoord.

Modale Hulpwerkwoorden Bij wijze van oriëntatie in het onderzoeksgebied werd in een aantal Nederlandse

Modale Hulpwerkwoorden Bij wijze van oriëntatie in het onderzoeksgebied werd in een aantal Nederlandse grammatica's (Den Hertog, Overdiep, Rijpma-Schuringa-Van Bakel, Kraak -Klooster en Klooster-Verkuyl-Luif) gekeken, hoe het werkwoordsysteem erin beschreven is, waarbij het ging om vragen als welke criteria legt men aan voor het onderscheid tussen zelfstandige werkwoorden, koppelwerkwoorden, hulpwerkwoorden en soorten hulpwerkwoorden? welke werkwoorden worden als hulpwerkwoord genoemd? wat zijn volgens deze grammatici modale hulpwerkwoorden? Behalve een goede indruk van de diversiteit van de relevant geachte criteria (soms bijvoorbeeld syntaktische (plaatsing, doordringbaarheid van verbindingen), soms al dan niet geëxpliciteerde semantische criteria), leverde dat ook het inzicht op dat de klassificatie van veel werkwoorden per grammatica verschilt. Aan de orde kwam nog de status van de modale versies van werkwoorden als kunnen en moeten in een transformationeel-generatieve beschrijving, met als verschillende (en in de loop der jaren ook inderdaad wel voorgestelde) mogelijkheden: - het modale ww. deel uitmakend van ‘Aux’ - het modale ww. als zelfstandig transitief werkwoord met lijdend voorwerpszin: hij kan thuis zijn = hij kan (hij zijn thuis) - het modale ww. als zelfstandig intransitief werkwoord met subjektszin: hij kan thuis zijn = (hij zijn thuis) kan

Modale Hulpwerkwoorden Gezien die aangetroffen verscheidenheid van criteria leek het beter om niet uitgaande

Modale Hulpwerkwoorden Gezien die aangetroffen verscheidenheid van criteria leek het beter om niet uitgaande van ‘algemeen erkende’ hulpwerkwoorden te onderzoeken welke normen daarbinnen kunnen worden aangelegd ter afbakening van de kategorie ‘hulpwerkwoord van modaliteit, maar om uit te gaan van een wat grotere groep van werkwoorden en na te gaan welke daarvan (en volgens welke criteria) ‘hulpwerkwoordelijk’ en welke bovendien ‘modaal’ genoemd zouden kunnen worden. We hebben ons dan ook gericht op die werkwoorden die in het corpus van het instituuts-werkwoordprojekt voorkomen, en die bovendien tenminste één van de volgende ‘hulpwerkwoordelijke’ eigenschappen hebben: a) de infinitiefvorm in funktie van het voltooid deelwoord: hij loopt te zingen - hij heeft lopen zingen hij hoopt te zingen - *nij heeft hopen zingen b) het deel uitmaken van de ‘werkwoordelijke eindgroep’: . . . dat hij mij een boek schijnt te geven. . . X dat hij schijnt mij een boek te geven. . . dat hij mij een boek belooft te geven. . . dat hij belooft mij een boek te geven De hulpwerkwoorden bij een deelwoord (dus hebben, zijn en worden) werden buiten beschouwing gelaten.

Modale Hulpwerkwoorden • Het probleem deed zich nu voor, dat sommige werkwoorden homoniem zijn,

Modale Hulpwerkwoorden • Het probleem deed zich nu voor, dat sommige werkwoorden homoniem zijn, en dat de verschillende betekenis- en gebruiksmogelijkheden eerst moeten worden uitgesplitst voordat ze op een bepaald kenmerk onderzocht kunnen worden. (Immers: het antwoord op de vraag of bijvoorbeeld het logisch subjekt van de infinitief identiek is met het (grammatisch) onderwerp bij het ‘hulpwerkwoord’ is voor het werkwoord weten pas te geven als je een onderscheid hebt gemaakt tussen de werkwoorden weten in Ik weet hem te wonen en Ik weet hem te overtroeven. ) • Die ‘item-uitsplitsing’ werd uitgevoerd aan de hand van de betekenisomschrijvingen in de woordenboeken (WNT, Van Dale, Koenen). Voortdurend leidde dat tot de vraag, of een bepaald betekenisonderscheid wel relevant (of ‘relevant genoeg’) was om het met een onderscheid in items te honoreren; dat is steeds afhankelijk van het voorkomen van een ‘distinktief’ grammatisch kenmerk.

Modale Hulpwerkwoorden Van de volgende werkwoorden werden meer items onderscheiden: beginnen: 1. een begin

Modale Hulpwerkwoorden Van de volgende werkwoorden werden meer items onderscheiden: beginnen: 1. een begin maken met 2. een aanvang nemen behoren: 1. de verplichting hebben 2. vereist zijn 3. passen, betamen blijven: 1. voortgaan met 2. plotseling doen moeten: 1. verlangen, willen 2. verplicht zijn tot 3. behoren, nodig zijn 4. noodzakelijkerwijs zo zijn 5. volgens zeggen zo zijn mogen: 1. houden van, graag doen 2. =kunnen-4

Modale Hulpwerkwoorden De keuze van de eigenschappen waarop de verschillende werkwoorden zijn onderzocht, werd

Modale Hulpwerkwoorden De keuze van de eigenschappen waarop de verschillende werkwoorden zijn onderzocht, werd bepaald door wat op grond van de bestudeerde grammatische literatuur als relevant voor het onderscheid hulpwerkwoord - niet-hulpwerkwoord en modaal - niet-modaal kon worden beschouwd. Vanwege de tijd hebben we ons tot de hierna te noemen criteria beperkt: allerlei andere aspekten (bijvoorbeeld de onderlinge kombineerbaarheid, de mogelijkheden van negatie en soorten adverbiale bepalingen, en het optreden in vraagzinnen) moesten helaas blijven liggen. Vrijwel alle kenmerken zijn, meer of minder rechtstreeks, ontleend aan de volgende publikaties: W. van Belle: De dieptestructuur van modale werkwoorden. Ongepubliceerde licentiaatsverhandeling, Leuven 1971. D. Perlmutter: The two verbs begin. In: R. A. Jacobs & P. S. Rosenbaum (eds. ) Readings in English transformational grammar (1970). J. de Rooij: Eigenlijke en oneigenlijke modale verba. In: Taalwetenschap in Nederland 1971 (Amsterdam 1972).

Modale Hulpwerkwoorden De resultaten van toetsing van de werkwoord-items aan deze criteria zijn samengebracht

Modale Hulpwerkwoorden De resultaten van toetsing van de werkwoord-items aan deze criteria zijn samengebracht in de tabellen. Een ‘+’ daarin geeft aan dat het item aan het criterium voldoet, een ‘-’ dat niet, en een ‘±’ dat alleen in sommige gevallen zo is. Het teken ‘ 0’ is gebruikt als het criterium voor het betreffende werkwoord niet van toepassing is. De onderzochte eigenschappen zijn: Kolom 1: Is het werkwoord kombineerbaar met een infinitief zonder te? Kolom 2: Is het werkwoord kombineerbaar met te + infinitief? Hierbij valt op te merken, dat het criterium moet worden toegepast op zinnen in een onvoltooide tijd; in de voltooide tijd kan te immers wegvallen: hij loopt te zingen - hij heeft lopen zingen. Sommige items (durven, helpen, leren) kennen beide mogelijkheden, kennelijk zonder betekenisverschil. Kolom 3: Is een infinitief van een intransitief werkwoord weglaatbaar? (Bijvoorbeeld hij begint te werken - hij begint). In deze kolom en de drie volgende worden een aantal mogelijkheden van weglating van de infinitief onderzocht. Het resultaat van die weglating kan zijn: 1. een ongrammatikale zin (hij schijnt te komen - X hij schijnt) 2. een grammatikale zin a) die (eventueel: in één lezing) synoniem is met de oorspronkelijke zin (hij moet werken - hij moet; dat tentamen mag ook schriftelijk) b) die in geen enkele interpretatie hetzelfde betekent (hij denkt te komen - hij denkt)

Modale Hulpwerkwoorden In het Nederlands kan je bij een hoofdwerkwoord een ander werkwoord zetten.

Modale Hulpwerkwoorden In het Nederlands kan je bij een hoofdwerkwoord een ander werkwoord zetten. Dit werkwoord geeft extra betekenis aan de zin. Het hoofdwerkwoord staat op het einde van de zin en staat altijd in de infinitief. 1. Toekomst : Hulpwerkwoorden: zullen (zou (zie (23))), gaan We zullen(zou) morgen komen. (We gaan overmorgen werken. ) 2. Modale werkwoorden : Hulpwerkwoorden: willen, moeten, kunnen, moeten We moeten op tijd komen. We willen veel studeren. We kunnen goed praten. We mogen hier niet roken.

Modale Hulpwerkwoorden • 3. Andere hulpwerkwoorden: • Hulpwerkwoorden: laten, doen, zien, horen, voelen, komen,

Modale Hulpwerkwoorden • 3. Andere hulpwerkwoorden: • Hulpwerkwoorden: laten, doen, zien, horen, voelen, komen, blijven, leren, helpen • • • We laten jullie wat schilderen. We doen hard werken. We zien hem lopen. We horen haar roepen. We voelen hem naderen. We komen bij je eten. We blijven van je houden. We leren autorijden. We helpen je koken.

Modale Hulpwerkwoorden Het hoofdwerkwoord staat in de infinitief en het staat altijd achteraan in

Modale Hulpwerkwoorden Het hoofdwerkwoord staat in de infinitief en het staat altijd achteraan in de zin. Alleen bijzin of een zinsdeel met een prepositie kan er nog achter staan. Een boer moet hard werken OP het land. Een boer moet hard werken ALS hij veel geld wil verdienen. Een boer moet hard werken OM veel geld TE verdienen. Als er meerdere hulpwerkwoorden + infinitief in één zin staan, moet je een volgorde (1, 2, 3) respecteren. - Op het einde van de zin staan de infinitieven bij elkaar. - Tussen de infinitieven kan er niets staan. - Het hoofdwerkwoord staat steeds op de laatste plaats. Ik zal je morgen kunnen helpen. Hij wil zijn living laten behangen. Wij zullen op school moeten leren koken. In de bijzin ( !) Denk je dat hij je morgen zal kunnen helpen? Ik ben er zeker van dat wij op school zullen moeten leren koken.

Modale Hulpwerkwoorden Het gebruik van de hulpwerkwoorden in de zin Het eerste (hulp)werkwoord krijgt

Modale Hulpwerkwoorden Het gebruik van de hulpwerkwoorden in de zin Het eerste (hulp)werkwoord krijgt de tijd. - presens - Ik moet beter studeren. - imperfectum - Ik moest beter studeren. Hij kwam me helpen verhuizen. - toekomst Hij zal morgen de auto komen herstellen. - perfectum: een aparte regel: Als er een extra hulpwerkwoord in de zin staat, verandert het participium in een infinitief. hulpwerkwoord + dubbele infinitief Ik heb het gisteren gedaan. Dit is een perfectum. We zetten het werkwoord moeten mee in de zin. Ik heb dat gisteren gedaan (+ moeten) Ik heb dat gisteren moeten doen. Hij heeft dat gedragen (helpen). Hij heeft dat helpen dragen. De keuze tussen hebben of zijn (van het perfectum) hangt af van het eerste werkwoord ! Ik heb in zee gezwommen (gaan). Ik ben in zee gaan zwemmen. (want : ik ben gegaan) Hij heeft vannacht bij zijn grootmoeder geslapen (blijven). Hij is vannacht bij haar blijven slapen. (want : ik ben gebleven) Noot : Als het hoofdwerkwoord blijven, gaan of komen is, mag je kiezen of je hebben of zijn gebruikt. Ik ben naar de markt gegaan (moeten). Ik (heb)/ben naar de markt moeten gaan. Wij zijn bij hem gebleven (willen).

Kaynakça • https: //nl. wikipedia. org/wiki/Modaal_werkwoord • http: //www. dutchgrammar. com/nl/? n=Verbs. Au 15

Kaynakça • https: //nl. wikipedia. org/wiki/Modaal_werkwoord • http: //www. dutchgrammar. com/nl/? n=Verbs. Au 15 • https: //theses. cz/id/3 s 996 a/bachelor_scriptie. pdf • https: //www. dbnl. org/tekst/_tab 001197201_01 _0009. php • http: //vlb. ict. teno. be/haasrode/neandertaal/Ned. Ler 08. html