Macht controle en hirarchie 1 1 Klassieke definitie

  • Slides: 22
Download presentation
Macht, controle en hiërarchie • 1. 1. Klassieke definitie van macht (diffusiemodel) • 1.

Macht, controle en hiërarchie • 1. 1. Klassieke definitie van macht (diffusiemodel) • 1. 2. Machtsmiddelen • 1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht

Macht, controle en hiërarchie • 2. 1. Alternatieve model van macht (vertaalmodel) • 2.

Macht, controle en hiërarchie • 2. 1. Alternatieve model van macht (vertaalmodel) • 2. 2. Onzekere identiteiten en belangen • 2. 3. Onzekere situaties • 2. 4. Weerstand en conflict • 2. 5. Relatieve autonomie

Nota: bron voor onderscheid diffusiemodel en vertaalmodel van macht: • Bruno Latour (1986). The

Nota: bron voor onderscheid diffusiemodel en vertaalmodel van macht: • Bruno Latour (1986). The Powers of association. In J. Law (ed. ) (1986) Power, Action and Belief. A New Sociology of Knowledge? , pp. 264– 280. London: Routledge & Kegan Paul.

1. 1. Klassieke definitie van macht (diffusiemodel) • Klassieke definitie (cf. Max Weber, Talcott

1. 1. Klassieke definitie van macht (diffusiemodel) • Klassieke definitie (cf. Max Weber, Talcott Parsons): actoren (personen, organisaties) “hebben” macht als: • ze andere actoren conform hun doeleinden kunnen doen handelen; • ze die anderen zonodig kunnen sanctioneren. • Veronderstellingen: • actoren met vaste positie en met bekende belangen en middelen; • machthebbende, dominerende actor geeft instructies door, controleert en sanctioneert zonodig; • onderworpen actor krijgt instructies en volgt ze op.

1. 1. Machtsmiddelen (#1) • Macht door organisatie en technische middelen: • snel en

1. 1. Machtsmiddelen (#1) • Macht door organisatie en technische middelen: • snel en ingrijpend handelen • op meerdere plaatsen tegelijk impact hebben • In termen van controle: • eenheid die een veelheid controleert cf. panopticum cf. boordtabellen • Belang van wetenschappelijke methoden en metingen

1. 2. Machtsmiddelen (#2): Charles Babbage • On the economy of machinery and manufactures

1. 2. Machtsmiddelen (#2): Charles Babbage • On the economy of machinery and manufactures (1832). • Analyse van de productie en de arbeidstaken: – eenvoudige en gecompliceerde delen van de productie – laag- en hooggekwalificeerde werknemers – eenvoudig werk = • makkelijk normeerbaar en controleerbaar • makkelijk vervangbaar • laag betaald

1. 2. Machtsmiddelen (#3): Frederick W. Taylor • A piece rate system (1895), The

1. 2. Machtsmiddelen (#3): Frederick W. Taylor • A piece rate system (1895), The principles of scientific management (1912) • Scheiden van ontwerpen en uitvoeren • Observeren, beschrijven en vergelijken van alle arbeidstaken • voorschrijven van beste productiemethode • stukbeloning

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (a) logisch • Controle vraagt

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (a) logisch • Controle vraagt tijd. Controle creëert geen meerwaarde. • Sanctioneren is macht verliezen (Niklas Luhmann, 1974).

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (b) informatiestromen • Lagergeplaatsten lichten

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (b) informatiestromen • Lagergeplaatsten lichten « spontaan » hogergeplaatsten in (geen nood aan controle). • Actieve inbreng vanuit alle posities (cf. «verwachtingsverwachten » , Nihlas Luhmann, 1984)

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#1)

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#1) • Formele organisatie: • wettelijk statuut, geregistreerd • vastgelegde verantwoordelijkheden, aansprakelijkheden • eigen boekhouding • Informele organisatie: • niet als dusdanig vastgelegde organisatie • “andere” kant van de formele organisatie

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#2)

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#2) • Idee van informele organisatie is haaks t. o. v. een diffusiemodel: • vertaling van managementimperatieven • eigen identiteit • groepsnorm • Opmerking: ook managers en directie hebben informele organisatie

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#3)

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#3) • Vóór Hawthorne-experimenten en human relations: • personen handelen volgens economische behoeften • ze willen winst maximaliseren, verlies minimaliseren • er is geen conflict tussen persoon en organisatie • Door/na Hawthorne-experimenten en human relations: • personen geven betekenis aan hun situatie en grijpen hierop in • belang van informele regels, groepsnormen • belang van investeren in mensen, verantwoordelijkheid van de organisatie

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#3)

1. 3. Problemen met de klassieke definitie van macht: (c) de informele organisatie (#3) • (Betwistbare) stelling: informele organisatie is vorm van verzet, tegenmacht • Strategie en taktiek (Michel de Certeau) • Sabotage, diefstal. . . • La perruque (Michel de Certeau): middelen van het bedrijf gebruiken voor eigen doelen

2. 1. Alternatieve definitie van macht (vertaalmodel) • Michel Crozier & Erhard Friedberg (1977).

2. 1. Alternatieve definitie van macht (vertaalmodel) • Michel Crozier & Erhard Friedberg (1977). L’acteur et le système. • Erhard Friedberg (1992). Le pouvoir et la règle.

2. 1. Alternatieve definitie van macht (vertaalmodel) • Macht doet zich voor in onzekere

2. 1. Alternatieve definitie van macht (vertaalmodel) • Macht doet zich voor in onzekere situaties (contingentie). • De middelen en belangen van de actoren liggen niet vast. • Maar de actoren hebben wellicht verschillende en ongelijke middelen. • Macht is aanduiding voor het succesvol doen mobiliseren en zich doen inschrijven van verschillende actoren aan eenzelfde project.

2. 2. Onzekere identiteiten en belangen (#1) • B. v. De instrumentele werknemer (retraitisme):

2. 2. Onzekere identiteiten en belangen (#1) • B. v. De instrumentele werknemer (retraitisme): werknemer die zich onderwerpt en al hetgeen hij/zij werkelijk belangrijk vindt, buiten het werk vindt. Die werknemer is evenwel niet passief. Heeft belang bij het goed functioneren van de organisatie.

2. 2. Onzekere identiteiten en belangen (#1) • B. v. Motiveren van werkzoekenden om

2. 2. Onzekere identiteiten en belangen (#1) • B. v. Motiveren van werkzoekenden om zelfstandige te worden. Veronderstelt inwerken op hun identiteit. Extreem: « Me Incorporated » .

2. 3. Onzekere situaties • Diffusiemodel: bij makkelijke controle: • • internen afgezonderd van

2. 3. Onzekere situaties • Diffusiemodel: bij makkelijke controle: • • internen afgezonderd van externen internen zichtbaar voor elkaar welomlijnde taken en functies zichtbare, kwantificeerbare prestaties • Vertaalmodel: • internen niet afgezonderd (samenwerking onzeker; ieder heeft alternatieven) • er blijft veel onzichtbaar voor de wederzijdse andere partijen

2. 3. Onzekere situaties: call center • In call center veel makkelijke controlemiddelen (conform

2. 3. Onzekere situaties: call center • In call center veel makkelijke controlemiddelen (conform diffusiemodel): – duidelijke taakomschrijving; scripts – controle op het moment zelf: monitoring – controle achteraf: productiestatistieken • Toch ook onderhandelen (conform vertaalmodel): – spanning tussen vast script en eigen verantwoordelijkeid en initiatief – twijfel tussen zich aanpassen en zich verzetten

2. 4. Weerstand en conflict (#1) • macht in een hiërarchie: • vaste taken

2. 4. Weerstand en conflict (#1) • macht in een hiërarchie: • vaste taken en verantwoordelijkheden • blijvend (latent) conflict over bevoegdheden • langzaam veranderen van posities • macht in een taakgroep: • taken volgens zichtbare competentie • verandering van gezag na technische discussie • wisselende posities

2. 4. Weerstand en conflict (#2) • Conflict = openlijk verwerpen van een vraag,

2. 4. Weerstand en conflict (#2) • Conflict = openlijk verwerpen van een vraag, opdracht (je zegt alleen “neen” als je erop kan verder bouwen; als je erop kan rekenen dat ander zal toegeven) • Satire, carnaval, “omkering van de orde” is bevestiging van hiërarchie

2. 5. Relatieve autonomie, aansprakelijkheid, inzetbaarheid • accountability: aansprakelijkheid, toerekenbaarheid • versatility: inzetbaarheid, veelzijdigheid,

2. 5. Relatieve autonomie, aansprakelijkheid, inzetbaarheid • accountability: aansprakelijkheid, toerekenbaarheid • versatility: inzetbaarheid, veelzijdigheid, flexibiliteit • relatie met macht: • afwezigheid van hiërarchische controle (of onzekerheid over controle) • teamverantwoordelijkheid • verinnerlijkte controle, of zelfdiscipline • verantwoordelijkheid over eigen carrière: leren in kennismaatschappij.