Hoofdstuk 4 Paragraaf 2 Zouten De vorming van

  • Slides: 10
Download presentation
Hoofdstuk 4 Paragraaf 2 Zouten

Hoofdstuk 4 Paragraaf 2 Zouten

De vorming van natriumchloride uit een Na-atoom en een Cl-atoom

De vorming van natriumchloride uit een Na-atoom en een Cl-atoom

+ ion Na Na-atoom: 11 P+ Cl-atoom: Cl‾ ion 17 P+ Om aan de

+ ion Na Na-atoom: 11 P+ Cl-atoom: Cl‾ ion 17 P+ Om aan de octetregel te voldoen moet: het Na-atoom. . . 1 e‾ kwijtraken en het Cl-atoom 1 e‾ er bij krijgen. . . .

Dus: Na 0(2, 8, 1) + Cl 0(2, 8, 7) Na+(2, 8) + Cl‾(2,

Dus: Na 0(2, 8, 1) + Cl 0(2, 8, 7) Na+(2, 8) + Cl‾(2, 8, 8) Of gewoon: Na + Cl Na. Cl Maar: Het gas chloor komt voor als. . . Cl 2 moleculen De reactievergelijking wordt dan: 2 Na (s) + Cl 2 (g) 2 Na. Cl (s)

Wat gebeurt er als magnesium met zuurstof reageert? 0(2, 8, 2) 0(2, 6) Magnesiumoxide

Wat gebeurt er als magnesium met zuurstof reageert? 0(2, 8, 2) 0(2, 6) Magnesiumoxide ontstaat uit: Mg en O. . . Mg 0(2, 8, 2) + O 0(2, 6) Mg 2+(2, 8) + O 2⁻(2, 8) Het gas zuurstof bestaat uit. . . O 2 moleculen Dus: 2 Mg(s) + O 2(g) 2 Mg. O(s)

Wat gebeurt er als natrium met zuurstof reageert? 0(2, 8, 1) 0(2, 6) Na

Wat gebeurt er als natrium met zuurstof reageert? 0(2, 8, 1) 0(2, 6) Na Natriumoxide ontstaat uit: en O. . . Je hebt dus. . . 2 atomen Na nodig 2 Na 0(2, 8, 1) + O 0(2, 6) 2 Na+(2, 8) + O 2⁻(2, 8) Het gas zuurstof bestaat uit O. . . 2 moleculen Dus: 4 Na(s) + O 2(g) 2 Na 2 O(s)

Metaalatomen hebben weinig. . . elektronen in in de buitenste schil veel elektronen in

Metaalatomen hebben weinig. . . elektronen in in de buitenste schil veel elektronen in Niet-metaalatomen hebben. . . . de buitenste schil (maar wel minder dan. . . . 8 e‾ ) Bij de reactie tussen een metaal en een niet-metaal ontstaat een zout. . . . één of meerdere e‾. . . af De metaalatomen staan De niet-metaalatomen. . . nemen één of meerdere e‾. . . op De ontstane + en – ionen rangschikken zich in een ionrooster. . . .

De binding tussen de ionen in een vast zout heet een. . . .

De binding tussen de ionen in een vast zout heet een. . . . ionbinding De ionbinding is sterk. . . . Zouten hebben een hoog. . . . kook- en smeltpunt Bij kamertemperatuur zijn zouten vaste stoffen. . . . .

Natriumchloride (keukenzout). . . . heeft formule Na. Cl In Na. Cl zitten Na.

Natriumchloride (keukenzout). . . . heeft formule Na. Cl In Na. Cl zitten Na. . . + en. . . Cl⁻ ionen: + - - + + - Hierin kan je geen afzonderlijke. . . . moleculen onderscheiden Bij zouten spreken we niet. . . . van een molecuulformule maar van een verhoudingsformule. . . . - + + -

Huiswerk: Bestudeer de tekst van § 2. Maak opgave 2, 3, 4, 5, 6

Huiswerk: Bestudeer de tekst van § 2. Maak opgave 2, 3, 4, 5, 6 en 7