Het werkwoord ontleedt Maak van de plaatjes zinnen

  • Slides: 21
Download presentation
Het werkwoord ontleed(t) Maak van de plaatjes zinnen zonder voorzetsel.

Het werkwoord ontleed(t) Maak van de plaatjes zinnen zonder voorzetsel.

1 -plaatsige werkwoorden Het werkwoord ontleed

1 -plaatsige werkwoorden Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? Het werkwoord ontleed

Wie doet hier iets? 1. Een zin heeft een onderwerp nodig, iemand die wat

Wie doet hier iets? 1. Een zin heeft een onderwerp nodig, iemand die wat doet: degene die handelt. (kan ook een voorwerp zijn) 2. Het werkwoordelijk gezegde (alle werkwoorden die bij elkaar horen) beschrijft wat er gedaan wordt: de handeling Het werkwoord ontleed

2 -plaatsige werkwoorden Waarmee? Het werkwoord ontleed

2 -plaatsige werkwoorden Waarmee? Het werkwoord ontleed

2 -plaatsige werkwoorden Waarmee? Het werkwoord ontleed

2 -plaatsige werkwoorden Waarmee? Het werkwoord ontleed

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Het werkwoord ontleed

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Het werkwoord ontleed

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Het werkwoord ontleed

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Het werkwoord ontleed

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Het werkwoord ontleed

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Het werkwoord ontleed

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Een lijdend voorwerp ondergaat de handeling van

Waarmee / werkwoorden 2 -plaatsige Met wie? Een lijdend voorwerp ondergaat de handeling van het onderwerp; het onderwerp doet iets met het lijdend voorwerp. ANDERS GEZEGD: Het lijdend voorwerp wordt gedingest door het onderwerp. (En dingesen is dan de handeling: het werkwoordelijk gezegde) Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige gelukkige? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige gelukkige? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige ‘gelukkige’? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige ‘gelukkige’? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige gelukkige? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige gelukkige? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige ‘gelukkige’? Gebruik: afpakken Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige ‘gelukkige’? Gebruik: afpakken Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige gelukkige? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige gelukkige? Het werkwoord ontleed

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige ‘gelukkige’? In een zin met een meewerkend voorwerp

En wie is dewerkwoorden 3 -plaatsige ‘gelukkige’? In een zin met een meewerkend voorwerp gaat het lijdend voorwerp van de een naar de ander. Meestal is het meewerkend voorwerp de ontvanger. Maar als het werkwoordelijk gezegde het omgekeerde is van geven, dan gaat het lijdend voorwerp van meewerkend voorwerp naar het onderwerp. Onderwerp Meewerkend voorwerp ← Lijdend voorwerp → Het werkwoord ontleed

Het werkwoord bepaalt Een zin zonder voorzetsels wordt georganiseerd door het werkwoord. Het werkwoord

Het werkwoord bepaalt Een zin zonder voorzetsels wordt georganiseerd door het werkwoord. Het werkwoord / werkwoordelijk gezegde (de handeling) combineert betekenissen en deelt de functies uit: • Onderwerp Handelt • Lijdend voorwerp Ondergaat de handeling • Meewerkend voorwerp Ontvangt (of verliest) het lijdend voorwerp Het werkwoord ontleed