DNA Thema 4 Basisstof 1 2 Basisstof 4

DNA Thema 4 Basisstof 1 + 2 Basisstof 4

DNA - Desoxyribonucleotinezuur

DNA RNA –P–S–P–S–P– A T G C T A C G –P–S–P–S–P– P = fosfaat S = suiker A = Adenine T = Thymine G = Guanine C = Cytosine DNA streng

DNA RNA –P–S–P–S–P– A T G ½ DNA streng (Coderende streng) C –P–S–P–S–P– A U G C T A C G –P–S–P–S–P– m-RNA (van één gen) ½ DNA streng (Mattrijsstreng) U = Uracil, zorgt ervoor dat het RNA wordt herkent en dat dit de kern uit mag.

RNA - Ribonucleinezuur • “Informant” – boodschapper die uit de kern mag (DNA blijft achter!!) • Volgorde van basen bepaald welk eiwit gemaakt wordt door de ribosomen • Eiwit kan gebruikt worden als enzym

Celcyclus • Interfase – G 1: celgroei (organellen enz. ) – S: DNA verdubbeling + groei – G 2: celgroei • Mitotische fase – Mitose Zie ook Binas Tabel 75 A

S - fase DNA – replicatie verdubbeling van het DNA

Mitose (normale celdeling)

Mitose (vervolg)

Opdracht Zet de delingsfasen in de juiste volgorde en geef aan welke fase is afgebeeld

Oplossing 4 = interfase/profase 2 = profase/metafase 5 = metafase 3 = anafase 1 = telofase

Mitose, een overzicht • Asexuele voortplanting (klonen) • Ontstaan twee identieke dochtercellen • Schematisch: 2 n + 2 n

Basisstof 4

Levenscyclus gameten Haploid (n) Diploid (2 n) 2 3 1 1. Mitose en ontwikkeling 2. Meiose 3. Bevruchting

Meiose I

Meiose II

Meiose • Reductiedeling – Aantal chromosomen gehalveerd Meiose 1 2 n Meiose 2 n n n • Cel deelt twee maal • Sexuele reproductie – Unieke combinatie van genen – Grotere genetische variatie