Delend lidwoord Wanneer Als er in het Nederlands

  • Slides: 7
Download presentation
Delend lidwoord Wanneer Als er in het Nederlands geen lidwoord staat. Waarom Om een

Delend lidwoord Wanneer Als er in het Nederlands geen lidwoord staat. Waarom Om een onbepaalde of onbekende hoeveelheid aan te geven. bijvoorbeeld Ik koop appels

Dus Fransen hebben altijd een lidwoord. Waar in het Nederlands geen lidwoord staat, gebruik

Dus Fransen hebben altijd een lidwoord. Waar in het Nederlands geen lidwoord staat, gebruik je het delend lidwoord. Hoe de vorm wordt bepaald door het geslacht (mannelijk/vrouwelijk) en het getal (enkelvoud/meervoud) Delend lidwoord = de + bepaald lidwoord

Vormen bepaald lidwoord delend lidwoord mannelijk enkelvoud le du vrouwelijk enkelvoud la de la

Vormen bepaald lidwoord delend lidwoord mannelijk enkelvoud le du vrouwelijk enkelvoud la de la enkelvoud met klinkerbotsing l’ de l’ les des vrouwelijk meervoud

bijvoorbeeld Hij eet ham. Il mange du jambon. Zij heeft meel. Elle a de

bijvoorbeeld Hij eet ham. Il mange du jambon. Zij heeft meel. Elle a de la farine. Ik koop ananas. J’achète de l’ananas. Jullie hebbenappels. Vous avez des pommes.

Uitzonderingen 1. Na een woord van hoeveelheid krijg je alleen de (d’ bij klinkerbotsing)

Uitzonderingen 1. Na een woord van hoeveelheid krijg je alleen de (d’ bij klinkerbotsing) bijvoorbeeld Ik koop een fles melk. Zij heeft een pak meel. Een beetje zout. Er is veel water. J’achète une bouteille de lait. Elle a un paquet de farine. Un peu de sel. Il y a beaucoup d’eau.

2. Na een ontkenning (ne…pas) krijg je altijd het woordje de (d’ bij klinkerbotsing).

2. Na een ontkenning (ne…pas) krijg je altijd het woordje de (d’ bij klinkerbotsing). bijvoorbeeld Er is geen cola. Ik wil geen water. Il n’y a pas de coca. Je ne veux pas d’eau.

3. Na de werkwoorden aimer – préférer – détester – adorer krijg je het

3. Na de werkwoorden aimer – préférer – détester – adorer krijg je het bepaald lidwoord (le/la/l’/les) bijvoorbeeld Wij houden van ham. Hij heeft liever jam. Zij heeft een hekel aan ananas. Ik ben dol op appels. Nous aimons le jambon. Il préfère la confiture. Elle déteste l’ananas. J’adore les pommes.