De ontkenning Nederlands: niet, geen, niemand, nooit, niets, enz. Vorm Je hebt altijd twee woorden nodig. 1. ne (n’ bij klinkerbotsing) 2. pas (of een van de andere vormen)
De volgende vormen moet je kennen: ne … pas encore ne … plus ne … rien ne … jamais ne … personne ne … pas non plus niet/geen nog niet meer niets nooit niemand ook niet
Plaats Ne (n’) staat direct voor de persoonsvorm. Pas staat direct achter de persoonsvorm = het eerste (vervoegde) werkwoord in de zin
bijvoorbeeld Je vais au supermarché. Je ne vais pas au supermarché. J’ai un jean bleu. Je n’ai pas un jean bleu. Je vais à la piscine. Je ne vais jamais à la piscine. J’ai fait mes devoirs. Je n’ai pas encore fait mes devoirs.
Let op A. il y a c’est j’ai il n’y a pas ce n’est pas je n’ai pas B. Als je een zin ontkennend maakt met woorden als ‘nooit’, ‘niets’ en ‘niemand’, moeten de woorden toujours (altijd), quelque chose (iets) en quelqu’un (iemand) weg worden gelaten.
bijvoorbeeld Pierre regarde toujours les séries. Pierre ne regarde jamais les séries. Je vais acheter quelque chose. Je ne vais rien acheter. Je vois quelqu’un. Je ne vois personne.
C. Als in een zin ‘niemand’ het onderwerp is, begin je met Personne ne … bijvoorbeeld Niemand heeft geluisterd. Personne n’a écouté.