Cursus Lezen 5 vwo Alles van 4 vwo

  • Slides: 9
Download presentation
Cursus Lezen 5 vwo

Cursus Lezen 5 vwo

Alles van 4 vwo wordt bekend verondersteld! 4 VWO

Alles van 4 vwo wordt bekend verondersteld! 4 VWO

Schrijfdoel en tekstsoort Nieuw: mengvormen. Schrijfdoel Tekstsoort Informeren Nieuwsbericht, sommige uitnodigingen, geboortekaartje, trouwkaart, overlijdensbericht,

Schrijfdoel en tekstsoort Nieuw: mengvormen. Schrijfdoel Tekstsoort Informeren Nieuwsbericht, sommige uitnodigingen, geboortekaartje, trouwkaart, overlijdensbericht, notulen. Uiteenzetten = uitleggen Uiteenzetting, handleiding, gebruiksaanwijzing, instructie, recept, studieboek, informatieve folder, rapport. Opiniëren = mening beïnvloeden Beschouwing, recensie, verslag, discussiestuk. Overtuigen Betoog, ingezonden brief, redactioneel commentaar, column. Activeren Reclamefolder, brochure, direct mail, advertentie, affiche/poster, flyer, sommige uitnodigingen.

Schrijfdoel en tekstsoort Opdracht 2, p. 19 • Dus … • Bij een informerende

Schrijfdoel en tekstsoort Opdracht 2, p. 19 • Dus … • Bij een informerende tekst is de hoofdgedachte ook informatief – vaak een constatering. • Bij een opiniërende tekst is de hoofdgedachte informatief – vaak een constatering – en het antwoord op de probleemstelling (vraag in inleiding). Dat antwoord staat vaak in het slot. • Bij een overtuigende tekst is de hoofdgedachte een mening en hetzelfde als de stelling. Omdat de conclusie de stelling herhaalt, vind je deze hoofdgedachte vaak in het slot.

Tekstopbouw Inleiding, midden en slot Functies inleiding Nieuwsgierig maken met behulp van de geschiedenis:

Tekstopbouw Inleiding, midden en slot Functies inleiding Nieuwsgierig maken met behulp van de geschiedenis: hoe is er in het verleden met het onderwerp omgegaan. de actualiteit. het belang van de lezer: het is nuttig om deze tekst te lezen. een voorbeeld = kort verhaaltje. een anekdote = kort, grappig en waargebeurd verhaaltje. Onderwerp introduceren In een beschouwing ook de probleem/vraagstelling. In een betoog ook de stelling = hoofdgedachte. Opbouw van de tekst aankondigen

Tekstopbouw Inleiding, midden en slot Middenstuk Hoe herken je een deelonderwerp? In het middenstuk

Tekstopbouw Inleiding, midden en slot Middenstuk Hoe herken je een deelonderwerp? In het middenstuk worden de verschillende deelonderwerpen van het hoofdonderwerp behandeld. Structurerende zinnen: aankondigende zinnen die aangeven dat een alinea begint en afrondende zinnen die aangeven dat een alinea eindigt. Voorbeeld: -Daarvoor zijn drie redenen te noemen. -In wat volgt zal ik bewijzen dat de burgemeester ongelijk heeft. Een deelonderwerp bestaat uit een of meerdere alinea’s. Signaalwoorden: geven ook aan welke verbanden er zijn tussen alinea’s. Voorbeeld: - In de eerste plaats geeft het jongerencentrum helemaal niet zo veel overlast. - In de tweede plaats zijn de klachten niet objectief. Witregels of tussenkopjes.

Tekstopbouw Inleiding, midden en slot Functies slot Signaalwoorden Conclusie = hoofdgedachte Dus, concluderend, al

Tekstopbouw Inleiding, midden en slot Functies slot Signaalwoorden Conclusie = hoofdgedachte Dus, concluderend, al met al. Samenvatting Kortom, samenvattend, tenslotte, om kort te gaan, al met al. Aansporing Afweging Toekomstverwachting Aan de ene kant … aan de andere kant / maar.

Vaste tekststructuren A. Argumentatiestructuur. B. Aspectenstructuur. C. Probleem/oplossingstructuur. D. Verklaringstructuur. E. Verleden/heden/toekomststructuur. F. Voor-

Vaste tekststructuren A. Argumentatiestructuur. B. Aspectenstructuur. C. Probleem/oplossingstructuur. D. Verklaringstructuur. E. Verleden/heden/toekomststructuur. F. Voor- en nadelenstructuur. G. Vraag/antwoordstructuur.

Tekstverbanden Verband Signaalwoorden Opsommend Chronologisch Ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens verder, om te bgeinnen,

Tekstverbanden Verband Signaalwoorden Opsommend Chronologisch Ook, tevens, bovendien, daarnaast, vervolgens verder, om te bgeinnen, ten eerste …, ten tweede …, ten derde …, ten slotte. Maar, echter, niettemin, toch, daar staat tegenover, desondanks, evenwel, nochtans (ondanks dat), daarentegen, ondanks dat, aan de ene kant …, aan de andere kant …, enerzijds …, anderzijds … Eerst, dan, daarna, uiteindelijk, eens, toen, nu, vroeger, later, voordat, nadat. Oorzakelijk Doordat, daardoor, als gevolg van, het gevolg is, het komt door, waardoor, zodat. Toelichtend Zo, bijvoorbeeld, zoals, neem nou. Voorwaardelijk Als, indien, wanneer, in het geval dat, tenzij (indien niet), mits (op voorwaarde dat). Vergelijkend Zolas, net (zo) … als, evenals, meer/beter … dan. Redengevend Daarom, omdat, derhalve, dus, want, immers, dat blijkt uit, namelijk, aangezien, de reden hiervoor is. Doel-middel Om te …, met de bedoeling …, opdat, zodat, daarvoor, waarvoor, door … te, zo. Toegevend Ook al, zij het (dat), weliswaar, hoewel, ofschoon. Samenvattend Kortom, samengevat, met andere woorden, al met al. Concluderend Dus, daarom, dat houdt in, concluderend, ik kom tot de slotsom dat, kortom, al met al. Tegenstellend