Arousal angst stress Definities Welke variabelen verhogen arousal
Arousal, angst & stress • Definities • Welke variabelen verhogen arousal, angst & stress • Op welke manier beïnvloeden ze prestaties? • Wat kan er aan gedaan worden?
1. definitie • Arousal: “algemene fysiologische en psychologische activitatie die varieert tussen diepe slaap en intense opgewondenheid” (Lang et al. , 1995)
• Stress = algemeen, “perceptie van dreiging of resultaat van een onevenwicht tussen de eisen in omgeving en mogelijkheden van individu” • Angst = “Negatieve emotionele toestand waarin gevoelgens van zenuwachtigheid, piekeren en bezorgheid ervaren worden samen met een hoge arousal in het lichaam”
Angst • Somatische angst: hartslag, ademhaling, huidgeleiding… • Cognitieve angst: Beangstigende gedachten – Piekeren, twijfels, beelden van verlies en vernedering
Sport Competition Anxiety Test (SCAT) • Dispositie • Items – Before I compete I feel uneasy – Before I compete I worry about not competing well – Before I compete I am calm – Before I compete I get a queasy feeling in my stomach
Competitive State Anxiety Inventory-2 (CSAI-2) • Toestand • Somatische angst, cognitieve angst en zelfvertrouwen • Items – – – I am concerned about this competition I feel nervous I feel ill-at-ease I have self-doubts I feel jittery
2. Variabelen die angst en stress beïnvloeden • Situationele variabelen – Gepercipieerde belangrijkheid van de gebeurtenis – Verwachtingen – Onzekerheid • Individuele factoren – Trek angst
3. De relatie tussen arousal en prestatie 3. 1. Drifttheorie • • • Afhankelijk van complextiteit, arousal en vaardigheden Indien taak eenvoudig, en dominante respons correct, hoe meer aroussal hoe beter de prestatie Implicaties • • Groentjes vs ervaren rotten Oefening tijdens lage arousal
3. 2. Omgekeerde U-hypothese • Yerkes & Dodson (1908) • Voor elke taak optimaal niveau van arousal – Te weinig – Te veel • Afhankelijk van taak – Fijne motoriek vs grove motoriek – “Oppeppen” niet altijd gunstig effect
3. 3. Catatrofe theorie • Kleine verandering in arousal kan catastrofale gevolgen hebben • Indien lage mate van cognitieve angst, dan omgekeerde U-hypothese • Indien een grote mate van cognitieve angst, dan kleine toename in arousal zeer negatief effect op prestatie
3. 4. ZOF: “Zones of Optimal functioning” • Elke atleet heeft zijn eigen profiel om optimaal te functioneren • Meestal atleten in team verband lagere ZOF dan atleten in individuele sporten
4. Hoe beïnvloeden? • Relaxatietechnieken – Biofeedback – Progressieve relaxatie – Autogene training • Cognitief-gedragsmatige technieken – Goal-setting theorie: meer specifieke en tussendoelen • Prestatiedoel en uitslagdoel • Verbeeldingstechnieken – Mentaal herhalen – Psychoneuromusculaire theorie en exposure
Examen • Schriftelijk • 4 vragen: 2 reproductievragen en 2 inzichtsvragen
Inzichtsvragen • Wat is het verschil tussen extinctie en habituatie? • De relatie tussen een positieve attitude tav fysieke activiteit en fysieke activiteit is niet groot? Waarom?
Reproductievragen • Bespreek de theorie van gepland gedrag ivm fysieke activiteit • Verscheidene theorieën handelen over de relatie tussen angst en prestaties. Bespreek deze.
Kennen • Transparanten voldoende • Cursusmateriaal – Tekst over leerpsychologie – Sport Psychology • • 2. Personality and sport 3. Attitudes to sport 4. Agression in sport 5. Arousal, anxiety and stress
- Slides: 16