Algemene beginselen van behoorlijk bestuur abbb I Reden
Algemene beginselen van behoorlijk bestuur (abbb)
I. Reden van bestaan en oorsprong • In België is er (nog steeds) geen algemene wet die bepaalt hoe een administratieve overheid een beslissing moet nemen, noch wat de vorm betreft, noch wat de inhoud betreft.
I. Reden van bestaan en oorsprong • Daaruit volgt dat, in beginsel, de overheid vormloos (‘zo maar’) mag beslissen. • Voorbeeld. De ‘rechten van de verdediging’: “Behoudens uitdrukkelijk voorschrift, dat ter zake niet bestaat, is het recht van verdediging alleen van toepassing in tuchtzaken en was deze overheid niet verplicht betrokkene te horen. “(Rv. S 25 juni 2009, nr. 194. 649)
I. Reden en oorsprong • Dat een overheid alleen maar de vormen en eisen in acht moet nemen die bij formele regel zijn opgelegd, en overigens ‘zo maar’ mag beslissen, is niet aanvaardbaar in een rechtsstaat
I. Reden van bestaan en oorsprong • Vandaar dat de rechter (Raad van State) de algemene beginselen van behoorlijk bestuur heeft ‘uitgevonden’. • Ook zo in andere landen: in Frankrijk, “les principes généraux de droit”, in Nederland, de algemene beginselen van behoorlijk bestuur. • Thans unaniem aanvaard, door alle rechtscolleges
II. Definitie • De algemene beginselen van behoorlijk bestuur duiden op een behoorlijkheidscontrole op het overheidsoptreden: is de overheid in een concreet geval de op haar zonder uitdrukkelijke tekst rustende verplichtingen van bestuurlijk fatsoen nagekomen?
III. Kenmerken • • • Algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn geen “gewoonte” Algemene beginselen van behoorlijk bestuur zijn ongeschreven (wel verwoord in rechterlijke uitspraken) Algemene beginselen zijn niet steeds op alle bestuurshandelingen van toepassing
IV. Plaats in de normenhiërarchie • 1. In principe hebben abbb geen voorrang op een formele rechtsregel (noodzaak van ‘discretionaire bevoegdheid’) • 2. Maar sommige beginselen hebben grondwettelijke waarde: rechtszekerheids en vertrouwensbeginsel. Die beginselen kunnen voorrang hebben op een formele wet.
V. Indeling van de beginselen • 1. Processuele beginselen. • Processuele beginselen zijn gericht op het besluitvormingsproces, en beïnvloeden niet noodzakelijkerwijze het uiteindelijke resultaat: een besluit dat vernietigd wordt omdat de overheid de hoorplicht miskend heeft, kan opnieuw genomen worden (bijvoorbeeld de woning kan opnieuw onbewoonbaar verklaard worden)
V. Indeling van de beginselen • 2. Inhoudelijke beginselen • Inhoudelijke beginselen beïnvloeden noodzakelijkerwijze de beslissing zelf: een onrechtmatige intrekking van een vorige beslissing (schending van het rechtszekerheids en vertrouwensbeginsel) kan niet worden overgedaan.
VI. Processuele beginselen: de hoorplicht • De hoorplicht moet worden in acht genomen voor (1) het opleggen van een (tucht)straf, en (2) elke maatregel die bijzonder belastend is voor een persoon en die verband houdt met zijn gedrag (overplaatsing van een ambtenaar bv. )
VI. Processuele beginselen: de hoorplicht • • het horen moet plaatsvinden voor de beslissing genomen wordt. Horen achteraf is te laat[1] aan de betrokkene wordt de mogelijkheid geboden zijn standpunt m. b. t. de voorgenomen maatregel kenbaar te maken aan de betrokkene wordt medegedeeld welke tekortkomingen hem ten laste worden gelegd, of welke feiten tot de maatregel nopen aan de betrokkene wordt een redelijke termijn geboden om zijn standpunt voor te bereiden. het horen moet niet noodzakelijk mondeling gebeuren[2]. [1] Rv. S 29 juni 2006, nr. 160. 763, Devos. [2] Rv. S 10 juni 2004, nr. 132. 280, Boone.
VI. Processuele beginselen: het onpartijdigheidsbeginsel • Een persoon die bij de beslissing van een overheid betrokken is, mag daarbij niet een zodanig persoonlijk belang hebben dat zijn oordeel bepaald wordt door zijn persoonlijk belang en niet door het algemeen belang. • De begrenzing van het beginsel is moeilijk te bepalen
VI. Processuele beginselen: motiveringsplicht • Ook buiten de gevallen waar de Motiveringswet van toepassing is (bijvoorbeeld de reglementaire besluiten) geldt dat de beslissing van de overheid moet steunen op in feite juiste en in rechte aanvaardbare motieven.
VII. Inhoudelijke beginselen: Het gelijkheidsbeginsel • Is eigenlijk meer dan een beginsel (art. 10 en 11 Gw. ) • Zie de cursus Staatsrecht
VII. Inhoudelijke beginselen: Het rechtszekerheid en vertrouwensbeginsel • “dat de burger moet kunnen vertrouwen op wat hij niet anders kan opvatten dan als een vaste gedrags en beleidsregel krachtens welke de openbare diensten de door hen gewekte gerechtvaardigde verwachtingen moeten inlossen”[1]. • [1] Cass. 6 november 2000, F 990108 Fr.
VII. Inhoudelijke beginselen: het rechtszekerheids en vertrouwensbeginsel • “dat de inhoud van het recht voorzienbaar en toegankelijk moet zijn, zodat de rechtzoekende in redelijke mate de gevolgen van een bepaalde handeling kan voorzien, op het tijdstip dat de handeling wordt verricht en de overheid daarvan niet zonder objectieve en redelijke verantwoording mag afwijken”[1]. • [1] Rv. S 22 maart 2004, nr. 129. 541, Vlaams Centrum voor Levensvorming
VII. Inhoudelijke beginselen: het rechtszekerheids en vertrouwensbeginsel Toepassingen: vernietiging van een bestuurshandeling die genomen is met schending van het beginsel mildering van de gevolgen van de vernietiging van een bestuurshandeling beperking van de mogelijkheden om een eerder genomen onrechtmatige beslissing in te trekken
VII. Inhoudelijke beginselen: de motivering • 3. De Motiveringswet van 29 juni 1991 • Deze wet houdt verplichtingen in voor de overheid[1] bij het nemen van: • elke bestuurshandeling, (voor zover op schrift gesteld)[2]; • met individuele draagwijdte (dus niet: de reglementaire)[3]. • [1] Met inbegrip van de organen van de wetgevende macht wanneer zij handelingen stellen die bij de Raad van State kunnen worden aangevochten: Arbitragehof, 29 januari 2004, nr. 17/2004, BS 29 april 2004. • [2] Rv. S 15 december 1997, nr. 70. 200, Croonenborghs • [3] Cass. 17 februari 2005, LRB, 2005/3, 191; Rv. S 5 juni 2008, nr. 183. 808, de Strycker Vrancken c. s.
VII. Inhoudelijke beginselen: de motivering • De overheid moet in de beslissing zelf de feitelijke en juridische grondslag aanduiden waarop zij steunt (artikels 2 en 3 van de wet). In het kader van een gebonden bevoegdheid volstaat het de feitelijke gegevens en de wetsartikelen aan te geven op grond waarvan het bestuur verplicht was het besluit te nemen[1]. • [1] Cass. 14 maart 2003
VII. Inhoudelijke beginselen: de motivering • De overheid kan wel, bij wijze van motivering, verwijzen naar adviezen die vooraf werden uitgebracht, mits het besluit in dezelfde zin gaat, en de adviezen aan het besluit gehecht blijven.
VII. Inhoudelijke beginselen: de motivering • Uitzonderingen wanneer motivering: • de uitwendige veiligheid van de Staat in het gedrang kan brengen; • de openbare orde kan verstoren; • afbreuk kan doen aan de eerbied voor het privé leven; • afbreuk kan doen aan de bepalingen inzake de zwijgplicht.
VII. Inhoudelijke beginselen: de motivering • De motivering moet ‘afdoende’ zijn (art. 3) • Vaag en dus moeilijk begrip (‘draagkracht’, ‘evenredigheid’) • In wezen is dat een beroep op het gezond verstand, of nog: een motivering is afdoende als de rechter vindt dat ze afdoende is
VII. Inhoudelijke beginselen: de redelijkheid • Het redelijkheidsbeginsel wordt geschonden wanneer de overheid "bij afweging van de betrokken belangen, niet in redelijkheid tot het besluit of de handeling heeft kunnen komen".
VII. Inhoudelijke beginselen: de redelijkheid • Dat bij dit beginsel marginaal getoetst wordt, d. w. z. dat het beginsel slechts dan geschonden is wanneer de overheid "kennelijk onredelijk" heeft gehandeld, betekent niet dat de overheid straffeloos "gewoon onredelijk" zou mogen handelen!
VII. Inhoudelijke beginselen: de redelijkheid • Alleen wanneer de gemaakte keuze kennelijk onredelijk is, zal de rechter ingrijpen: "Eerst wanneer vaststaat de te beoordelen beslissing, genomen binnen de discretionaire bevoegdheid van de overheid, van die aard is dat geen enkel redelijk denkende overheidspersoon tot zodanige beslissing zou zijn gekomen, kan de rechter haar toetsen aan de eisen van zorgvuldigheid of redelijk heid: valt de beslissing integendeel binnen de marge waarbinnen naar redelijkheid verschillende beslissingen kunnen genomen worden, dan moet de rechter zich ervan onthouden zijn eigen oordeel over wat redelijk en zorgvuldig is in de plaats stellen van het oordeel van het bestuur"[1]. • [1] J. Ronse, “Marginale toetsing in het privaatrecht”, TPR, 1977, 207 208.
- Slides: 26