5 Minuten lesen Das Thema des Kapitels ist

  • Slides: 28
Download presentation
5 Minuten lesen

5 Minuten lesen

Das Thema des Kapitels ist immer noch …. Essen! …………. . mannelijk vrouwelijk onzijdig

Das Thema des Kapitels ist immer noch …. Essen! …………. . mannelijk vrouwelijk onzijdig die Erdbeeren _________ das _____ Ei ____ die _____ Orange ____ der _____ Apfel ____ meervoud (dit was herhaling en gaan we de rest van de les nodig hebben)

Want we gaan deze losse woorden in zinnen gebruiken.

Want we gaan deze losse woorden in zinnen gebruiken.

Der Apfel ist grün. = de appel is groen. Ich esse den Apfel. =

Der Apfel ist grün. = de appel is groen. Ich esse den Apfel. = Ik eet de appel mnl/vrl/onz/mv woord Apfel = een _______

Der Apfel ist grün. = de appel is groen. Ich esse den Apfel. =

Der Apfel ist grün. = de appel is groen. Ich esse den Apfel. = Ik eet de appel Apfel = een _______ mannelijk woord Blijkbaar is bij mannelijke woorden: de = der soms den soms

Maar wanneer gebruik je nou wat? Om dat te ontdekken, gaan we een paar

Maar wanneer gebruik je nou wat? Om dat te ontdekken, gaan we een paar zinnen ontleden. Misschien vinden we dan een bepaalde regelmaat…

Om even in te komen: Een Nederlandse zin ontleden 1. De moeder koopt de

Om even in te komen: Een Nederlandse zin ontleden 1. De moeder koopt de appel. onderwerp pv lv ww gez. Stappenplan voor het ontleden van een zin: 1: bepaal de persoonsvorm (zin vragend maken) 2: bepaal het werkwoordelijk gezegde (alle ww in de zin) 3: bepaal het onderwerp (wie/wat + ww gez. ? ) 4: bepaal het lijdend voorwerp (wie/wat + ww gez. + o? )

Nu dan drie Duitse zinnen ontleden! 1. Der Vater trinkt den Apfelsaft. onderwerp pv

Nu dan drie Duitse zinnen ontleden! 1. Der Vater trinkt den Apfelsaft. onderwerp pv lv DUS: ww gez. 2. Isst der Sohn den Apfel? pv onderwerp ww gez. lv de: ________ onderwerp (in zin) der ________ lijdend voorw. (in zin) den 3. Der Bruder nimmt den Salat. onderwerp mannelijke woorden: Bij _______ pv ww gez. lv

2 Duitse zinnen ontleden! 1. Die Mutter kauft die Orange. onderwerp pv ww gez.

2 Duitse zinnen ontleden! 1. Die Mutter kauft die Orange. onderwerp pv ww gez. lv DUS: vrouwelijke woorden: Bij _______ de/het: die onderwerp _________ lijdend voorw. ____ die 2. Hier ist die Gabel. pv onderwerp ww gez. ! Bij vrouwelijk woorden maakt het dus niks uit! !

Een paar Duitse zinnen ontleden! 1. Das Frühstück schmeckt gut. onderwerp DUS: pv onzijdige

Een paar Duitse zinnen ontleden! 1. Das Frühstück schmeckt gut. onderwerp DUS: pv onzijdige Bij _______ woorden: ww gez. de/het das _______ onderwerp das _______ lijdend voorw. ____ 2. Mag das Mädchen das Brötchen? pv ww gez. onderwerp lv ! ! Bij onzijdige woorden maakt het dus niks uit!

Een paar Duitse zinnen ontleden! 1. Die Kinder haben die Erdbeeren gegessen. pv onderwerp

Een paar Duitse zinnen ontleden! 1. Die Kinder haben die Erdbeeren gegessen. pv onderwerp ww gez. ! Bij meervoud maakt het dus niks uit! ! lv ww gez. DUS: meervoud : Bij _______ de/het die _______ onderwerp _________ die lijdend voorw. ____

Als je dit nou in een overzichtelijk schema zou zetten: mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud

Als je dit nou in een overzichtelijk schema zou zetten: mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud onderwerp der die das die lijdend voorwerp den die das die Hoezo is nou alleen “mannelijk – lijdend voorwerp” gekleurd? Alleen die is anders! alleen daar moet je ontleden Tip: “Mannen doen ook áltijd moeilijk!” ; -) das Ei: der Freund: das Ei lecker. (het ei) Ich finde _____ den Freund. (de vriend) Ich besuche _____ o pv lv

Die anderen Aufgaben! Wo finden wir die Aufgaben? Ga naar: www. rhollmann. nl Kapitel

Die anderen Aufgaben! Wo finden wir die Aufgaben? Ga naar: www. rhollmann. nl Kapitel 5 grammatica L download het worddocument: “grammatica L”

vrouwelijk -- die

vrouwelijk -- die

Mach jetzt Aufgabe 1 3 Minuten! Aufgabe 1 ! 1) der Salat 2) die

Mach jetzt Aufgabe 1 3 Minuten! Aufgabe 1 ! 1) der Salat 2) die Frau ! 3) der Käse 4) das Huhn 5) die Erdbeeren ! 6) der Apfel ! 7) der Mann 8) die Kinder 9) das Frühstück er Salat lecker? Ist d____ ie Frau. Ich suche d___ Ich kaufe d___ en Käse im Supermarkt. Ich nehme d___ as Huhn. ie Erdbeeren mag ich nicht. D___ en Apfel. Mein Vater isst d___ D___ er Mann kauft einen Kaffee. D___ ie Kinder bereiten das Essen vor. as Frühstück vor. Ich bereite d___

Een stapje verder Net hebben we heel de tijd gekeken naar “de” en “het”:

Een stapje verder Net hebben we heel de tijd gekeken naar “de” en “het”: Het kind eet de rijst. Das Kind isst den Reis. Maar wat nou als je “een” of “mijn” of “haar” moet vertalen? Mijn kind eet een ei.

“een, geen, bezittelijke voornaamwoorden” een = ein. . geen = kein. . jouw =

“een, geen, bezittelijke voornaamwoorden” een = ein. . geen = kein. . jouw = dein. . onderwerp lijdend voorwerp mijn = mein. . zijn = sein. . haar = ihr. . onze = unser. . jullie = euer. . hun = ihr. . uw = Ihr. . mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud ein- eine ein- keinen eine ein- keine die Gabel: der Mann/ der Löffel: e Gabel. Ich möchte ein___ - Mann will ein____ en Löffel. Ihr____ o pv lv

Im Buch (S. 66)

Im Buch (S. 66)

In het werkboek hebben ze het niet altijd over ontleden, maar ook over “hij/hem”.

In het werkboek hebben ze het niet altijd over ontleden, maar ook over “hij/hem”. Dit is een trucje, die je MAG gebruiken. Hoeft absoluut niet! Der Mann sieht den Onkel. De man ziet de oom. Hij ziet hem. Kan je het stukje zin verplaatsen door: “hij” der “hem” den

Wir machen Aufgabe 2, 3, 4 und 5 BEISPIEL AUFGABE 2 geslacht van het

Wir machen Aufgabe 2, 3, 4 und 5 BEISPIEL AUFGABE 2 geslacht van het woord 2) die Zwiebel vrouwelijk Indien mannelijk: Kijk naar de zin onderwerp of lv? --- Vul hier in: e Zwiebel. Saskia kauft ein__ BEISPIEL AUFGABE 3 geslacht van het woord 2) der Vater mannelijk Indien mannelijk: Kijk naar de zin onderwerp of lv? onderwerp Vul hier in: -- Vater sucht das Kind. Ein____

BEISPIEL AUFGABE 3 3) Ein Apfel Aantekeningen: einen Apfel Der Verkäufer verkauft ________. Apfel

BEISPIEL AUFGABE 3 3) Ein Apfel Aantekeningen: einen Apfel Der Verkäufer verkauft ________. Apfel = mnl Lv in de zin einen

Was müssen wir machen? Machen: Aufgabe 2, 3, 4 Wie? Wie (zoals) die Beispiele

Was müssen wir machen? Machen: Aufgabe 2, 3, 4 Wie? Wie (zoals) die Beispiele (=voorbeelden) Wie lange? 10 minuten Hilfe? Ihr macht das alleine. Fertig? Aufgabe 5 und danach Aufgabe 30 im Worddokument “Kapitel 5” (das ist eine Internetübung) TIPP: Nimm Textbuch Seite 66 vor dich!

Die Antworten kontrollieren! vrl mnl mv mnl onz mnl lv lv o lv e

Die Antworten kontrollieren! vrl mnl mv mnl onz mnl lv lv o lv e - e en en en

Die Antworten kontrollieren! mnl onz o - mnl lv mnl onz mv mnl o

Die Antworten kontrollieren! mnl onz o - mnl lv mnl onz mv mnl o lv lv - en er as en en ie

Die Antworten kontrollieren! Aufgabe 4 1) deine Gabel 2) der Kuchen 3) ein Apfel

Die Antworten kontrollieren! Aufgabe 4 1) deine Gabel 2) der Kuchen 3) ein Apfel 4) ein Kaffee 5) der Reis 6) ein Nachtisch 7) die Butter 8) der Salat 9) das Messer 10) der Kellner 11) keine Kartoffeln deine Gabel Ist _________ gefallen? Kann ich __der Kuchen kaufen? Der Verkäufer verkauft einen Apfel. Ich habe __________ bestellt. einen Kaffee ______ ist gelb. der Reis einen Nachtisch haben? Kann ich _________ Die Butter _______ liegt im Kühlschrank (=koelkast). den Salat Zahlt ihr ________ ? Der Ober bringt mir ________. das Messer Kann ______ der Kellner bitte kommen? keine Kartoffeln Mein Bruder mag __________.

Die Antworten kontrollieren! Aufgabe 5 geslacht van het woord 1) mijn vriend 2) de

Die Antworten kontrollieren! Aufgabe 5 geslacht van het woord 1) mijn vriend 2) de appel 3) een mes 4) geen aardappels 5) de thee 6) de menukaart 7) zijn vader vriend = mannelijk mnl onz mv mnl vrl mnl Ich mag meinen Freud sehr. Ich esse _____ den Apfel. ein Messer bringen? Können sie mir _____ Ich mag keine ____ Erdbeeren. den Tee nicht. Ich mag ___ Kann ich _____Speisekarte haben? die Meistens sein Vater. - kocht _____

Klopt deze zin? Waarom wel/niet? Einen Mann bestellt einen Ei. mannelijk onderwerp ein onzijdig

Klopt deze zin? Waarom wel/niet? Einen Mann bestellt einen Ei. mannelijk onderwerp ein onzijdig lijdend voorwerp ein

Hausaufgaben Für morgen Machen: Aufgabe 30 im Worddokument Kapitel 5 Lernen: het schema

Hausaufgaben Für morgen Machen: Aufgabe 30 im Worddokument Kapitel 5 Lernen: het schema